ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 99/44 ALGEM
00/138 ALGEM
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. D. Fasseur, advocaat te Zeist,
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
Bij twee afzonderlijke brieven van 3 december 1998 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van besluiten op bezwaar betreffende de toepassing van de Coördinatiewet sociale verzekeringen (CSV) en het Besluit Administratieve Boeten Coördinatiewet (ABC-besluit).
Eén brief is gericht aan [eiser], Camping "De Zorgvliedt", en zal hierna worden aangeduid als besluit A. Deze procedure is geregistreerd onder nr. 99/44 ALGEM. De tweede brief is gericht aan [eiser] als vennoot van de Vof "Horeca- en handelsonderneming De Zorgvliedt" en zal hierna worden aangeduid als besluit B. Deze procedure is geregistreerd onder nr. 00/138 ALGEM.
Namens eiser is tegen beide besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de beroepen betrekking hebbende stukken ingezonden en verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd aan de orde gesteld ter zitting, meervoudige kamer, van 22 maart 2001. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich -zoals tevoren schriftelijk bericht- niet laten vertegenwoordigen.
Feiten
Eiser exploiteerde een camping en een horecaonderneming in Wateren. Per 1 november 1990 is de vennootschap onder firma "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" opgericht, met eiser en diens zoon als firmanten. De onderneming kon voor de bedrijfsvoering in twee delen worden gesplitst, namelijk de exploitatie van de camping en de exploitatie van het restaurant van de camping. Deze vof heeft bestaan tot 1 november 1991.
Begin 1991 is eiser een vorm van samenwerking aangegaan met de heer [medefirmant 1] en mevrouw [medefirmant 2] (hierna [medefirmant 1] en [medefirmant 2]). Er zijn toen afspraken gemaakt met betrekking tot het keukengedeelte van het restaurant.
Per 1 november 1991 is eisers zoon uit de onderneming gestapt. Per deze datum is de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" gewijzigd in een eenmanszaak op naam van eiser en handelend onder de naam "Camping De Zorg Vliedt". Daarnaast is per 1 november 1991 de vennootschap onder firma "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" opgericht, waarin het gehele horeca-gedeelte werd ondergebracht. De firmanten van deze vof waren eiser en [medefirmant 1]. Deze vof heeft bestaan tot 1 november 1992.
Eind 1996 heeft verweerder een looncontrole uitgevoerd in verband met vermeende fraude als gevolg van zwart uitbetaalde lonen. Van deze controle is op 13 februari 1997 rapport opgemaakt.
Aan eiser ([naam eiser], recreatieoord camping de Zorgvliedt) is over het jaar 1991 een correctienota gezonden, gedateerd 31 december 1996. Eiser dient op grond hiervan alsnog premies ingevolge de sociale verzekeringswetten te betalen tot een bedrag van f 32.929,=. Tevens is aan eiser bij boetenota van 31 december 1996 over het jaar 1991 een boete opgelegd van f 32.930,=.
Aan Vof De Zorgvliedt is over het jaar 1992 een correctienota opgelegd, gedateerd 23 januari 1997, waarbij een bedrag aan premies van f 129.443,= in rekening is gebracht.
De tegen deze besluiten gerichte bezwaren zijn door verweerder bij de besluiten A en B ongegrond verklaard.
Verweerder stelt in de zaak 99/44 ALGEM -onder meer en samengevat- dat uit onderzoek en controle is gebleken dat eiser in 1991 loon in natura heeft verstrekt aan zijn personeel en dat eiser niet of niet volledig het volledige aan het personeel uitbetaalde loon in zijn boekhouding verwerkt heeft. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan zijn verplichting zoals gesteld in art. 10 lid 2 CSV, tot het doen van een juiste loonopgave.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat terecht een boete is opgelegd op grond van art. 12 lid 2 CSV, omdat eiser in verzuim is geweest met betrekking tot het doen van een juiste loonopgave.
In de zaak 00/138 ALGEM stelt verweerder -onder meer en samengevat- dat uit onderzoek en controle is gebleken dat eiser in 1992 betalingen verrichtte aan een dertigtal personen en dat deze betalingen niet in de loonadministratie werden verantwoord. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan zijn verplichting zoals gesteld in art. 10 lid 2 van de CSV, tot het doen van een juiste loonopgave. Verweerder acht zich gerechtigd tot het opleggen van een correctienota op basis van een redelijke schatting van de betaalde lonen.
In de zaak 99/44 ALGEM is namens eiser -onder meer en samengevat- aangevoerd dat de nota geen betrekking heeft op handelingen van eiser als werkgever. Voorts zijn er namens eiser grieven aangevoerd met betrekking tot de brutering van lonen voor de premieberekening en tot het toegepaste anoniementarief. Ten slotte is gesteld dat de boetenota moet vervallen, omdat die niet is opgelegd aan de juiste persoon en overigens ter zake al strafvervolging heeft plaatsgevonden.
In de zaak 00/138 ALGEM zijn namens eiser voorts -onder meer en samengevat- grieven aangevoerd met betrekking tot het feit dat de lonen voor de premieberekening zijn gebruteerd en dat gebruik is gemaakt van het anoniementarief.
In deze gedingen dient de rechtbank te beoordelen of de bestreden besluiten A en B terecht en op goede gronden zijn genomen. De rechtbank overweegt het volgende.
Art. 10 lid 2 CSV verplicht de werkgever tot het doen van een juiste loonopgave.
Art. 12 lid 1 CSV bepaalt dat het Lisv ambtshalve het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie vaststelt, indien een werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan een op grond van art. 10 lid 2 gestelde verplichting,
Art. 12 lid 2 CSV bepaalt dat de op grond van het eerste lid vastgestelde premie of voorschotpremie wordt verhoogd met in beginsel 100 procent.
Nadere regels zijn gesteld in het Besluit Administratieve Boeten Coördinatiewet (ABC-besluit).
Rechtsoverwegingen ten aanzien van besluit A
Alleen een werkgever kan aansprakelijk worden gesteld voor het betalen van premies en alleen hem kan een boete worden opgelegd. Gezien onder meer de grote financiële belangen die voor een werkgever bij een aansprakelijkheidsstelling en een boeteoplegging spelen, moeten strikte eisen worden gesteld aan de tenaamstelling van een premie- en/of boetenota, zodat buiten twijfel is wie als werkgever over welke periode voor betaling van premie of van een boete wordt aangesproken. Het moet een werkgever volstrekt duidelijk zijn voor welke bedragen en over welke periode hij voor premie aansprakelijk gesteld wordt en een boete moet betalen. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat de naamsaanduiding van een besluit van dien aard behoort te zijn, dat er geen misverstand kan rijzen omtrent degene tot wie de beslissing zich richt, opdat diegene desgewenst tegen die beslissing beroep kan instellen. De rechtbank verwijst onder meer naar de uitspraak van de CRvB, gepubliceerd in RSV 1996/128.
Ten aanzien van de opgelegde premienota en boetenota van 31 december 1996 (hierna: de nota's) in de periode van 1 januari 1991 tot 1 november 1991 is niet eiser de werkgever, maar de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt". Dat ontkent verweerder ook niet. Hij stelt zich echter in het verweerschrift op het standpunt dat de tenaamstelling van de nota's correct is, nu deze zijn gericht aan Recreatieoord "De Zorg Vliedt", waarbij eiser in zijn hoedanigheid van directeur van de vof op de nota is vermeld. Deze stelling treft echter geen doel. De nota's zijn onmiskenbaar gericht aan eiser in persoon en niet aan de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt". Daaraan doet niet af dat eisers naam gevolgd wordt door de woorden "recreatieoord Camping de Zorg Vliedt". In de nota's staat eiser niet expliciet vermeld als "directeur" of als "vennoot". Ook als dat wel het geval was geweest, zouden de nota's nog niet onmiskenbaar aan de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" zijn gericht. In dit verband acht de rechtbank niet relevant dat een vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt".
Het feit dat op de nota's het aansluitingsnummer is vermeld dat aan de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" was toegekend doet aan het vooraanstaande niet af. Omdat dit nummer pas is toegekend toen verweerder erachter kwam dat er geen loonopgaven waren gedaan van personen die werkten in de ondernemingen van eiser, kon eiser ten tijde van het ontvangen deze nota's niet weten dat dit nummer betrekking had op de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt".
Voorts zijn de nota's niet gesplitst in bedragen die over de periode van 1 januari 1991 tot 1 januari 1992 in rekening worden gebracht enerzijds aan de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" en anderzijds aan de éénmanszaak waarin eiser vanaf 1 november 1991 werkzaam was. Die splitsing had wel moeten plaatsvinden, omdat, zoals boven al overwogen, het voor een werkgever volstrekt duidelijk moet zijn voor welke bedragen en over welke periode hij voor premie aansprakelijk gesteld wordt en een boete moet betalen.
Ook besluit A is gericht aan eiser in persoon, in dit geval gevolgd door de onnauwkeurige aanduiding "Camping De zorgvliedt", terwijl evenmin een splitsing is gemaakt ten aanzien van bedragen die betrekking hebben op enerzijds de vof "Recreatieoord Camping De Zorg Vliedt" en anderzijds eisers éénmanszaak. Dat betekent dat aan dit besluit dezelfde gebreken kleven als aan de nota's.
Het beroep van eiser tegen besluit A zal daarom gegrond worden verklaard en dit besluit zal wegens strijd met art. 12 CSV en het ABC-besluit worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met in achtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Namens eiser is verzocht om veroordeling van het Lisv tot schadevergoeding op grond van art. 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en tot vergoeding van de proceskosten op grond van art. 8:75 Awb.
Nu verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het Lisv tot enige schadevergoeding te veroordelen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 Awb dient het Lisv het door eiser gestorte griffierecht ad f 55,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiser f 710,= (beroepschrift 1 punt, waarde per punt f 710,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst het Lisv aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Rechtsoverwegingen ten aanzien van besluit B
De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen zij ten aanzien van besluit A heeft overwogen, van oordeel dat de correctienota van 23 januari 1997 wel aan de juiste werkgever is gericht. Weliswaar is in de nota genoemde naam "Vof de Zorgvliedt" onjuist, omdat de correcte naam "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" is, maar de rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat eiser bij het optreden namens voornoemde onderneming tegenover verweerder steeds de naam "Vof de Zorgvliedt" heeft gebruikt, inclusief het juiste aansluitingsnummer (022-133.284.90.01.01). Om deze reden kan de omstandigheid dat verweerder de door eiser zelf gebruikte, maar in feite niet correcte naam op de nota van 23 januari 1997 heeft vermeld, verweerder niet worden tegengeworpen.
Voorts is besluit B ten onrechte gericht aan eiser als vennoot van de "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt", en niet aan deze vof als werkgever. Daargelaten dat de naam van de werkgever thans wel juist is, wijst de rechtbank er op dat het, gelet op het feit dat in dit besluit expliciet wordt verwezen naar de correctienota van 23 januari 1997 en de daartegen gevoerde bezwaarschriftprocedure, eiser duidelijk moet zijn geweest dat het besluit betrekking had op de "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt".
De rechtbank zal dan ook aan de gebreken in de tenaamstelling van de correctienota van 23 januari 1997 en van besluit B geen gevolgen verbinden.
Het betoog van eiser, dat er geen sprake was van een vof tussen hem en [medefirmant 2], moet falen. De vof "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" was ten tijde in geding ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Uit het feit dat ook eiser zich als vennoot heeft laten inschrijven, blijkt dat hij de uit deze vof voortvloeiende verplichtingen, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden heeft willen aanvaarden. De desbetreffende akte van vennootschap onder firma is door eiser mede ondertekend.
Dat eiser zich door depressiviteit niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen is namens hem wel gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd met nadere gegevens, bijvoorbeeld van medische aard. De rechtbank kan eiser in deze stelling dan ook niet volgen.
Met verweerder acht de rechtbank het voorts niet van belang wie binnen de vof "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" precies welke handelingen verrichtte. Zulke handelingen binden die vof en dat is ten aanzien van eiser niet anders. Het feit dat niet eiser, maar alleen [medefirmant 1] of [medefirmant 2] personeel aannam, wat daarvan ook zij, neemt niet weg dat deze vof daardoor gebonden werd. Ook acht de rechtbank niet relevant dat eiser zelf, naar zijn zeggen, zich niet bezighield met de horeca-activiteiten binnen de onderneming. Dat is ook de reden geweest dat de correctienota van 23 januari 1997 niet aan eiser in persoon, maar aan de vof als werkgever is opgelegd. Van feiten en omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, is de rechtbank niet gebleken.
Uit de gedingstukken, waaronder met name de processen-verbaal, is voorts voldoende duidelijk geworden dat de vof "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" in de in geding zijnde periode betalingen heeft verricht aan personen die voor deze vof hebben gewerkt en deze niet in de loonadministratie heeft verwerkt. Andere personen hebben meer betalingen gekregen dan in de loonadministratie was verantwoord. De verklaringen die vele betrokkenen tegenover verweerders opsporingsbeambten hebben afgelegd en die zich onder de gedingstukken bevinden, acht de rechtbank voldoende duidelijk. De conclusie moet dan ook zijn dat de vof "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" ernstig te kort is geschoten in haar wettelijke verplichting om een deugdelijke loonadministratie te voeren. Volgens vaste jurisprudentie dient onder deze omstandigheden het risico, dat de vof niet kan aantonen dat er geen loonbetalingen aan personen ten aanzien van wie zij inhoudingsplichtig is, hebben plaatsgevonden en dat de hoogte van de uitbetaalde bedragen niet kan worden achterhaald, voor haar rekening te blijven.
Ook is uit de gedingstukken voldoende duidelijk geworden dat de vof "Horeca- en Handelsonderneming de Zorg Vliedt" met de personen in kwestie afspraken maakten met betrekking tot (gedeeltelijk) zwart werken en het uitbetalen van nettolonen. Nu er een zeer gebrekkige loonadministratie is, waarin allerlei relevante personalia ontbreken, is ieder verhaal op deze personen op voorhand illusoir. Gelet op vaste jurisprudentie kon verweerder derhalve tot brutering van de in geding zijnde bedragen overgaan. Ook kon verweerder, gelet op de jurisprudentie ter zake, overgaan tot toepassing van het anoniementarief.
Alles overziend is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat besluit B in rechte stand kan houden.
Het beroep van eiser tegen besluit B zal ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om gebruik te maken van haar bevoegdheid, neergelegd in art. 8:75 lid 1 (Awb), een partij te veroordelen in de proceskosten.
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt besluit A;
* bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
* bepaalt dat het Lisv het door eiser gestorte griffierecht ad f 55,= aan hem terugbetaalt;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 710,=, aan eiser te betalen voor het Lisv.
* verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en F.R. Vermeer, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2001, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 29 mei 2001