ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0894

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/487 AW
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functie Hoofd Algemene Preventieve Gezondheidszorg en besluitvorming door GGD Fryslân

In deze zaak gaat het om de waardering van de functie van eiser, die werkzaam is als Hoofd Algemene Preventieve Gezondheidszorg (APGZ) bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Fryslân. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen de waardering van zijn functie, die door de GGD is vastgesteld op V-16, en heeft beroep ingesteld nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 januari 2001, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de GGD vertegenwoordigd was door haar directeur.

De rechtbank overweegt dat de waardering van de functie van eiser op verschillende onderdelen onvoldoende gemotiveerd is. Eiser stelt dat hij recht heeft op hogere scores voor de factoren 'handelingsvrijheid', 'keuzemogelijkheden', 'leiding geven' en 'contact'. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere positie van eiser als arts en als eindverantwoordelijke voor medische zaken binnen de GGD. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de waardering op deze onderdelen niet kan standhouden.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de GGD een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt de GGD veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 99/487 AW
Inzake het geding tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.B. van Kinschot, werkzaam bij de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband te Utrecht,
en
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Fryslân (voorheen GGD Regio de Friese Wouden), verweerder,
gemachtigde: L. Jacobi, directeur van de GGD Fryslân.
Procesverloop
Bij brief van 13 april 1999 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit waarbij zijn bezwaarschrift tegen de waardering van zijn functie van Hoofd Algemene Preventieve Ge-zondheidszorg (hierna: Hoofd APGZ) ongegrond is verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 19 januari 2001. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Eiser is arts en is bij verweerder werkzaam in de functie van Hoofd APGZ. Uit hoofde van die functie fungeert hij tevens als plaatsvervangend directeur.
Bij brief van 17 september 1997 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn besluit om het niveau van eisers functie ingevolge het "Reglement Functiewaardering" vast te stellen op V-16. V is de hoofdgroep waarin eisers functie is ingedeeld. Vervolgens is eisers functie aan de hand van een vijftal criteria, secundaire factoren genaamd, nader gewaardeerd. Deze waardering (score) is uitgedrukt in punten en luidt als volgt
functionele vorming: 4 punten;
handelingsvrijheid: 3 punten;
keuzemogelijkheden: 3 punten;
leiding geven: 3 punten;
contact: 3 punten.
De bij functieniveau V-16 behorende salarisschaal is 13.
Bij brief van 27 oktober 1997 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen deze functiewaardering. Het bezwaar richt zich tegen de waardering van de secundaire factoren "handelingsvrijheid", "keuzemogelijkheden", "leiding geven" en "contact".
Op 10 december 1998 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaarschrift mondeling toe te lichten ten overstaan van de bezwarencommissie van de (voormalige) Regio De Friese Wouden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig een advies van deze commissie, het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van verweerder is de score van 3 punten voor wat betreft de factor "handelingsvrijheid" correct, daar het werk van eiser door de directeur kan worden gecontroleerd.
Voor wat betreft de factor "keuzemogelijkheden" is er evenmin een reden om meer dan 3 punten toe te kennen; daartoe zou alleen aanleiding zijn als het werk het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen met een algemeen geldende structurele strekking omvat. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake: het gaat volgens verweerder om nieuwe oplossingen in de uitvoeringssfeer.
Volgens verweerder is ook de op de factor "leiding geven" toegekende score van 3 punten juist, omdat eiser geen leiding geeft aan zes, maar slechts aan vijf medewerkers die zelf ook leiding geven. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de medewerker interne zaken, aan wie eiser naast vorenbedoelde vijf medewerkers leiding geeft, feitelijk zelf geen leiding geeft. Immers, deze medewerker houdt zich niet bezig met de personele zorg voor degenen die hij aanstuurt.
Ten slotte is verweerder van oordeel dat ook de score voor de factor "contact" juist is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er weliswaar sprake is van situaties waarbij slechts door overtuiging tot resultaat kan worden gekomen, maar dat eiser in die gevallen handelt volgens afgesproken richtlijnen en verantwoording aflegt aan het bestuur en aan de directie.
Eiser stelt zich in beroep onder meer op het standpunt dat hij op elk van de vier onderdelen recht heeft op een score van 4 in plaats van 3 punten. Met betrekking tot de factor "handelingsvrijheid" vervult hij naar zijn mening, als waarnemend directeur, één dag per week feitelijk de functie van directeur, daar de directeur slechts op vier dagen per week werkt. Bovendien vervult hij feitelijk de functie van directeur wanneer deze afwezig is wegens ziekte, vakantie of studieverlof. Beoordeling en toetsing van zijn werk als waarnemend directeur kunnen slechts plaatsvinden op grond van de uitwerking in de praktijk.
Over de factor "keuzemogelijkheden" heeft eiser voorts opgemerkt dat hij volledige managementverantwoordelijkheid draagt; zijn dagelijkse werk omvat, behalve het ontwerpen en realiseren van éénmalige oplossingen in de uitvoeringssfeer, tevens het organiseren van structurele oplossingen op gebieden als beleid, management, financiën, personeel, en organisatie.
Over de factor "leiding geven" heeft eiser voorts aangevoerd dat hij leiding geeft aan zes medewerkers, zodat hij recht heeft op een score van 4 punten. Het feit dat één van deze medewerkers feitelijk niet kan worden geacht ook zelf leiding te geven als bovenbedoeld, doet hier volgens eiser niet aan af. Eiser is namelijk zelf wel belast met de personele zorg voor de desbetreffende medewerker, zodat geconcludeerd moet worden dat hij leiding geeft aan zes personen.
Voorts is eiser ten aanzien van de factor "contact" van mening dat hij in zijn functie herhaaldelijk te maken heeft met controversiële situaties, waarbij een beslissing tot stand komt door overtuiging dan wel onderhandeling. Deze situaties doen zich voor in de contacten die hij met andere organisaties en instellingen onderhoudt, waarbij hij verantwoordelijk is voor een goede afstemming van de activiteiten en werkzaamheden van de afdeling APGZ ten opzichte van die andere organisaties en instellingen.
Ter zitting is namens eiser nog benadrukt dat eiser een volledig gedelegeerde medische bevoegdheid heeft. Dit houdt in dat eiser de volledige medische eindverantwoordelijkheid voor alle medische zaken van de GGD heeft. Gewezen is op het feit dat de Inspectie voor de Volks-gezondheid akkoord is gegaan met een niet-medicus (L. Jacobi) als directeur, op voorwaarde dat er een volledig gedelegeerde medische eindverantwoordelijkheid berust bij een waarnemend directeur die wél medicus is.
In geding is de vraag of verweerders besluit op bezwaar, voor zover daarbij de door eiser aangevochten onderdelen van de waardering van de functie zijn gehandhaafd, in rechte stand kan houden. In dit verband merkt de rechtbank op dat de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige terughoudend dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht, moet beperken tot de vraag, of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt; daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere, hogere waardering op zichzelf verdedigbaar is (TAR 1997,134).
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij zijn besluitvorming met betrekking tot de factor "handelingsvrijheid" heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiser op dit onderdeel geen hogere score kan ontlenen aan het feit dat hij waarnemend directeur is. Voldoende aannemelijk is dat eiser weliswaar besluiten kan nemen bij afwezigheid van de directeur, maar dat deze besluiten voor zover het de werkzaamheden van de directeur betreft niet op eindverantwoordelijkheid zijn gebaseerd en evenmin onomkeerbaar zijn. De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder bij zijn besluitvorming tevens ervan uit is gegaan dat eiser in zijn hele werk door de directeur kan worden gecontroleerd. Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder dan dat eisers positie binnen de GGD Fryslân in een ander opzicht een bijzondere is: zoals ter zitting namens eiser onweersproken is gesteld, dient hij als enige eindverantwoordelijke voor medische zaken te worden aangemerkt. Alleen onder die voorwaarde is de Inspecteur voor de Volksgezondheid bereid geweest om te accepteren dat de directeur van de GGD Fryslân een niet-medicus is. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat het werk van eiser, althans voor zover dit zijn functioneren als arts en als enige eindverantwoordelijke voor medische zaken betreft, aan eindcontroles en dergelijke door enige andere functionaris binnen de GGD Fryslân kan worden onderworpen. Bij deze beoordeling dient naar het oordeel van de rechtbank mee te wegen dat eiser als arts is onderworpen aan het bij dat beroep horende medische tuchtrecht.
Nu verweerder bij zijn oordeelsvorming geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de bijzondere positie van eiser als arts voor zijn handelingsvrijheid, acht de rechtbank verweerders standpunt op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
Voorts heeft verweerder ten aanzien van de factor "keuzemogelijkheden" op zich in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiser geen volledige managementverantwoordelijkheid draagt. Op het gebied van management draagt eiser geen volledig structurele oplossingen aan; er vindt over dergelijke zaken altijd overleg plaats met de directeur. De door eiser aangedragen oplossingen vinden hun grondslag in onder meer wetgeving, protocollen en interne afspraken. Niet gezegd kan worden dat eiser in dit verband nieuwe oplossingen bedenkt, die op grond van het werk- en denkniveau zoals blijkt uit de hoofdgroepindeling (in dit geval: V) en de score voor functionele vorming niet bekend verondersteld mogen worden. Evenwel heeft verweerder ook ten aanzien van deze factor miskend dat eiser als arts een bijzondere positie inneemt. Verweerder heeft niet beoordeeld hoe deze omstandigheid van invloed is op eisers keuzemogelijkheden binnen de GGD Fryslân, voor zover eiser als arts werkzaam is. Ook ten aanzien van de factor "keuzemogelijkheden" acht de rechtbank verweerders standpunt derhalve onvoldoende gemotiveerd.
Voorts is namens eiser ter zitting onweersproken gesteld dat de personele zorg van de Banenpool voor de medewerkers die de medewerker interne zaken aanstuurt, zich beperkt tot het jaarlijks houden van een functioneringsgesprek. Alle andere aspecten van personele zorg berusten bij de medewerker interne zaken zelf, zodat gezegd kan worden dat eiser ook daarvoor eindverantwoordelijk is. De bemoeienis van de Banenpool met de personele zorg voor genoemde medewerkers is dus kennelijk gering. Gelet daarop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet geacht wordt leiding te geven aan 6 (in plaats van 5) personen die op hun beurt aan anderen leiding geven.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder op de factor "contact" in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de score 3. Niet onhoudbaar is de stelling van verweerder dat er geen sprake is van controversiële situaties; eiser zal bij zijn contacten toch steeds te maken hebben met instanties die op het gebied van de gezondheidszorg in het algemeen een vergelijkbaar doel nastreven als de GGD Fryslân. Het betreft volgens eiser zelf onder meer onderhandelingen met huisartsen en contacten met het Algemeen Meldpunt Kindermis-handeling, met het Regionaal Bureau Jeugdzorg en met consultatiebureau's. Dat bij die contacten op zich wel tegenstellingen kunnen bestaan, maakt daarom nog niet dat er gesproken kan worden van controversiële situaties, welke op deze factor zouden moeten leiden tot een score van 4 punten.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit is voor wat betreft de factoren "handelingsvrijheid", "keuze-mogelijkheden" en "leidinggeven" in strijd met het in art. 7:12 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginsel, dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
Gelet op het bepaalde in art. 8:74 Awb dient de GGD Fryslân het door eiser gestorte griffierecht ad f 225,= aan hem te vergoeden
Voorts veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van art. 8:75 lid 1 Awb in de proceskosten van eiser ten bedrage van f 1.420,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt f 710,=, gewicht van de zaak: gemiddeld). De rechtbank wijst de GGD Fryslân aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen;
bepaalt dat de GGD Fryslân het door eiser gestorte griffierecht ad f 225,= aan hem moet terugbetalen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van f 1.420,=, aan eiser te betalen door de GGD Fryslân.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mrs. K. Post en A.J.G.M. van Montfort, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2001, door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 5 april 2001