ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0787

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/720 WAO
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die in het verleden uitkeringen ontving op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Eiser heeft in 1999 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Lisv, waarin zijn WAO-uitkering werd ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 maart 2001, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 31 juli 1993 recht had op een uitkering en op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 jaar had bereikt. Dit is van belang voor de toepassing van de overgangsregeling in de wet Tba, die van invloed is op de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de uitkering door het Lisv niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving, aangezien de juiste criteria voor arbeidsongeschiktheid niet zijn toegepast.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Lisv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens is bepaald dat het Lisv het door eiser betaalde griffierecht moet terugbetalen. De rechtbank heeft geen proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen, omdat daar geen bewijs van is geleverd.

De uitspraak is gedaan door rechter P.G. Wijtsma en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor partijen en andere belanghebbenden, met inachtneming van de wettelijke termijnen voor het indienen van een beroepschrift.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 99/720 WAO
Inzake het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), rechtsopvolger van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten, verweerder,
gemachtigde: drs. G.A. Tellinga, werkzaam bij het districtskantoor te Leeuwarden van Gak Nederland BV.
Procesverloop
Bij brief van 15 juli 1999 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit heeft eiser op 29 juli 1999 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is -gelet op art. 88h WAO voor zover het de medische gegevens in het kader van de WAO betreft- met gesloten deuren behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 21 maart 2001. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Met ingang van 1 maart 1997 is het Lisv getreden in de rechten van de per dezelfde datum opgeheven bedrijfsverenigingen. Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen het bestuur van de bedrijfsvereniging zoals aangeduid in de aanhef van deze uitspraak.
Eiser, die is geboren op 30 mei 1947, heeft tot 4 januari 1994 van verweerder uitkeringen krachtens de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de WAO ontvangen. Bij besluit van 24 november 1993 zijn deze uitkeringen per 4 januari 1994 ingetrokken.
Met ingang van 1 september 1997 is eiser voor 36 uur per week als conciërge lager onderwijs in dienst getreden bij de Stichting Perspectief te Drachten.
Op 11 maart 1998 is eiser wegens longklachten uitgevallen van zijn werk. Bij besluit van 15 februari 1999 heeft verweerder, onder toepassing van de Wet Amber, eiser met ingang van 8 maart 1998 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder aan eiser bekendgemaakt dat deze WAO-uitkering met ingang van 10 maart 1999 wordt ingetrokken, aangezien eisers mate van arbeidsongeschiktheid per deze datum minder is dan 15%.
Eiser heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 15 februari 1999, omdat hij naar zijn mening nog steeds arbeidsongeschikt is. Op 16 juni 1999 is het bezwaarschrift tijdens een hoorzitting behandeld. Eiser heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om ten overstaan van verweerder zijn bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 1 augustus 1993 is de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (wet Tba) van kracht geworden. Deze wet heeft onder meer tot gevolg dat (voor zover hier van belang) het in art. 18 van de WAO neergelegde arbeidsongeschiktheidscriterium is gewijzigd.
Art. XVI lid 1 van de wet Tba, zoals dit luidde ten tijde hier in geding en voor zover hier van belang, bepaalt dat art. 18 van de WAO, zoals dit artikel luidt op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, van toepassing blijft op een persoon die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en die op de dag van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt.
De rechtbank stelt vast dat eiser voldoet aan de criteria voor de toepassing van art. XVI lid 1 van de wet Tba. Immers, op 31 juli 1993 ontving hij een AAW/WAO-uitkering en op 1 augustus 1993 had hij de leeftijd van 45 jaar reeds bereikt.
Vervolgens doet zich de vraag voor of deze regel van overgangsrecht ook van toepassing is in een situatie als de onderhavige, waarin betrokkene weliswaar op 31 juli 1993 recht had op uitkering ingevolge de AAW/WAO, maar dit recht nadien is beëindigd. Eisers recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is namelijk in de periode van 4 januari 1994 tot 8 maart 1998 onderbroken geweest.
Zoals de rechtbank al eerder heeft uitgesproken, is zij van oordeel dat art. XVI lid 1 van de wet Tba niet de eis stelt dat het recht op uitkering ingevolge (in casu) de WAO na 31 juli 1993 onafgebroken moet hebben voortgeduurd; blijkens de tekst van dit artikel is slechts bepalend of op die datum recht op zo'n uitkering bestaat. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in haar uitspraak van 19 december 1997, 95/1099 AAWAO, gepubliceerd in RSV Actueel nr. 12, welke zij ook in de onderhavige procedure van overeenkomstige toepassing acht.
Op eiser is dan ook in het kader van de WAO het arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals dat tot 1 augustus 1993 heeft gegolden, van toepassing gebleven. De rechtbank concludeert derhalve dat verweerder bij het bestreden besluit geen toepassing heeft gegeven aan het juiste wetsartikel van de WAO. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met art. 18 WAO, zoals dit heeft geluid tot 1 augustus 1993. Voorts zal de rechtbank bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het Lisv het door eiser gestorte griffierecht ad f 60,= te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, daar van zulke kosten aan de zijde van eiser niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen;
bepaalt dat het Lisv het door eiser gestorte griffierecht ad f 60,= terugbetaalt.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.
M.R. Molenaar P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 29 maart 2001