VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op 1977 te [geboortegemeente],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 december 2000.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
De verdachte moet van het onder 1. telastegelegde feit worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BERAADSLAGING
Ten aanzien van verdachte wordt bewezenverklaard het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Alle verdachten zijn in dezelfde auto gestapt met als doel verhaal te halen op de broers [achternaam slachtoffer], waarbij door drie van hen reeds op voorhand voorwerpen, die als slagwapen konden dienen, in de auto werden meegenomen. Gelet op het feit dat verdachten bekend was dat de beide broers [achternaam slachtoffer] zich in een eerdere instantie kennelijk agressief hadden betoond en verdachten beseften dat het op een handgemeen kon uitlopen, is de rechtbank van oordeel dat verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een handgemeen zou kunnen ontstaan, waarbij de slagwapens op een zodanige wijze zouden kunnen worden gebruikt dat één en ander tot zwaar lichamelijk letsel zou kunnen leiden. Aldus hadden zij allen een gemeenschappelijk opzet op zware mishandeling.
Nadat zij de beide broers in het vizier kregen, hebben zij allen de auto verlaten en gingen achter de broers aan en is uiteindelijk, nadat deze ten tijde van die achtervolging ten val was gekomen, geweld gebruikt jegens [slachtoffer].
Voor alle verdachten geldt dat zij tot het eind toe verantwoordelijkheid zijn blijven dragen, nu niet is gebleken dat één of meer verdachten zich op enigerlei wijze hebben gedistantieerd van het hiervoren beschreven gezamenlijk opzet, ook verdachte niet, immers staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zelf geweld heeft gebruikt ten opzichte van het slachtoffer.
Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat verdachten zich jegens deze zodanig gewelddadig gedragen dat het letsel daardoor kan zijn veroorzaakt en reeds om die reden aan hen kan worden toegerekend, temeer nu niet aannemelijk is geworden dat het letsel op een andere wijze kan zijn ontstaan.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het onder 2. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
2. subsidiair
hij op 3 september 2000 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, (op/nabij de Henri Dunantweg) tezamen en in vereniging met anderen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur en aangezichtszenuwuitval en (algeheel) gehoorverlies aan het rechteroor en (gedeeltelijk) gehoorverlies aan het linkeroor en smaakverlies en het niet meer kunnen knipperen met het rechterooglid), hebben toegebracht, door opzettelijk met een personenauto die [slachtoffer] zo dicht te naderen dat die [slachtoffer] is gevallen en hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) met de (tot vuisten gebalde) handen die [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, met kracht (met geschoeide voeten) tegen het hoofd geschopt.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
2. subsidiair: Medeplegen van zware mishandeling.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 2. subsidiair telastegelegde tot twintig maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Verdachte heeft in eerste instantie, samen met één van zijn mededaders, een aanvaring gehad met de broers [achternaam slachtoffer], waarbij zijn auto werd beschadigd en de ander kennelijk was geslagen. Toen hij dit thuis vertelde zijn ze, op zijn verzoek, onder medebrenging van een aantal slagwapens, met z'n vijven in de auto gestapt, zulks om de broers te achterhalen en verhaal te halen. Dat heeft uiteindelijk geleid tot het bewezenverklaarde feit, waarbij vast is komen te staan dat verdachte ook zelf als eerste geweld heeft gebruikt en dus ook op dit punt het initiatief heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het gebeurde een ernstige vorm betreft van eigen rechter spelen, waarbij verdachten ook nog eens elk gevoel voor proportionaliteit uit het oog hebben verloren. Gevolg is dat het slachtoffer, mogelijk voor de rest van zijn leven, de gevolgen zal hebben te dragen.
Voorts is komen vast te staan dat verdachten onder invloed van alcohol en/of andere verdovende middelen verkeerden. Verdachte is niet eerder terzake geweldsdelicten met justitie in aanraking geweest.
Dit alles maakt dat in dit geval sprake is van een zo'n ernstig feit, dat een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. Van die op te leggen straf zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
BENADEELDE PARTIJ
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade in ieder geval tot een bedrag van ƒ 10.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het onder 2. subsidiair door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering gegrond en bij wijze van voorschot toewijsbaar. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen nu het feit door meerdere personen is gepleegd. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ƒ 2.000,00 ponds-ponds gewijs aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT