De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 december 2000.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mw. mr. N.H. Fridsma, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BERAADSLAGING
Ten aanzien van verdachte wordt bewezenverklaard het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Alle verdachten zijn in dezelfde auto gestapt met als doel verhaal te halen op de broers [achternaam slachtoffer], waarbij door drie van hen reeds op voorhand voorwerpen, die als slagwapen konden dienen, in de auto werden meegenomen. Gelet op het feit dat verdachten bekend was dat de beide broers [achternaam slachtoffer] zich in een eerdere instantie kennelijk agressief hadden betoond en verdachten beseften dat het op een handgemeen kon uitlopen, is de rechtbank van oordeel dat verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een handgemeen zou kunnen ontstaan, waarbij de slagwapens op een zodanige wijze zouden kunnen worden gebruikt dat één en ander tot zwaar lichamelijk letsel zou kunnen leiden. Aldus hadden zij allen een gemeenschappelijk opzet op zware mishandeling.
Nadat zij de beide broers in het vizier kregen, hebben zij allen de auto verlaten en gingen achter de broers aan en is uiteindelijk, nadat deze ten val was gekomen, geweld gebruikt jegens [slachtoffer].
Voor alle verdachten geldt dat zij tot het eind toe verantwoordelijkheid zijn blijven dragen, nu niet is gebleken dat één of meer verdachten zich op enigerlei wijze hebben gedistantieerd van het hiervoren beschreven gezamenlijk opzet, ook verdachte niet, immers hij is, nadat hij de auto had verlaten en bemerkte dat hij het tempo niet kon bijhouden, weer teruggegaan naar de auto en vervolgens heeft hij met de auto, snelrijdend, de achtervolging voortgezet. [slachtoffer] is tijdens die achtervolging ten val gekomen, waarna deze, terwijl hij op de grond lag, is geslagen en geschopt door verdachtes medeplegers.
Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat verdachten zich jegens deze zodanig gewelddadig gedragen hebben, dat het letsel daardoor kan zijn veroorzaakt en reeds om die reden aan hen kan worden toegerekend, temeer nu niet aannemelijk is geworden dat het letsel op een andere wijze kan zijn ontstaan.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 3 september 2000 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, (op/nabij de Henri Dunantweg) tezamen en in vereniging met anderen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur en aangezichtszenuwuitval en (algeheel) gehoorverlies aan het rechteroor en (gedeeltelijk) gehoorverlies aan het linkeroor en smaakverlies en het niet meer kunnen knipperen met het rechterooglid), hebben toegebracht, door opzettelijk met een personenauto die [slachtoffer] zo dicht te naderen dat die [slachtoffer] is gevallen en hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) met de (tot vuisten gebalde) handen die [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, met kracht (met geschoeide voeten) tegen het hoofd geschopt.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: Medeplegen van zware mishandeling.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde, te weten poging tot doodslag, tot twintig maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Twee mededaders van verdachte hebben in eerste instantie een aanvaring gehad met de broers [achternaam slachtoffer], waarbij de auto van de één werd beschadigd en de ander kennelijk was geslagen. Toen zij dit thuis vertelden zijn ze, onder medebrenging van een aantal slagwapens, met z'n vijven in de auto gestapt, zulks om de broers te achterhalen en verhaal te halen. Dat heeft uiteindelijk geleid tot het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het gebeurde een ernstige vorm betreft van eigen rechter spelen, waarbij verdachten ook nog eens elk gevoel voor proportionaliteit uit het oog hebben verloren. Gevolg is dat het slachtoffer, mogelijk voor de rest van zijn leven, de gevolgen zal hebben te dragen.
Voorts is komen vast te staan dat verdachten onder invloed van alcohol en/of andere verdovende middelen verkeerden. Verdachte is eerder terzake geweldsdelicten met justitie in aanraking geweest.
Dit alles maakt dat in dit geval sprake is van een zo'n ernstig feit, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats zou moeten zijn. Bij de strafoplegging dient mee te wegen dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt.
Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak nog kan worden volstaan met de oplegging van een werkstraf. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende enige tijd Elektronisch Toezicht zal moeten ondergaan.
BENADEELDE PARTIJ
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade in ieder geval tot een bedrag van ƒ 10.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het subsidiair door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering gegrond en bij wijze van voorschot toewijsbaar. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen nu het feit door meerdere personen is gepleegd. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ƒ 2.000,00 ponds-ponds gewijs aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Stelt de termijn binnen welke de arbeid, nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, moet aanvangen op 4 maanden. Stelt de termijn binnen welke de arbeid na aanvang dient te worden verricht op 12 maanden. Bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud, huishoudelijk, administratief of soortgelijk aan deze, dan wel op een combinatie daarvan.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde verrichting van onbetaalde arbeid geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen, met inachtneming van het voorstel zoals dat is geformuleerd in het rapport van Reclassering Nederland d.d. 1 december 2000 en van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en Reclassering Nederland nader zal worden overeengekomen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 28 december 2000.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres benadeelde partij], bij wijze van voorschot, toe en veroordeelt verdachte mitsdien - samen met zijn mededaders of, wanneer die mededaders niet betalen, alleen - tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 10.000 (zegge: tienduizend gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ƒ 3.160,26.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 2.000 (zegge: tweeduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 2.000 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededaders - aan de benadeelde partij een bedrag van ƒ 10.000 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van het opgelegde bedrag van ƒ 2.000 komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. S.M. van der Schenk en mr. M.R. Gans, rechters, bijgestaan door mr. I. de Bruin, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2000.
Mr. Van der Schenk en mr. Gans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.