ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. A.Z. van Braam, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Leeuwarden,
het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), rechtsopvolger van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen, verweerder,
gemachtigde mr. J.J. Achterveld, werkzaam bij het districtskantoor te Leeuwarden van Gak Nederland BV.
Bij brief van 16 februari 1998 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 8 september 1999. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Met ingang van 1 maart 1997 is het Lisv getreden in de rechten van de per dezelfde datum opgeheven bedrijfsverenigingen. Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen het bestuur van de bedrijfsvereniging zoals aangeduid in de aanhef van deze uitspraak.
Eiser, die is geboren op [datum] 1964, is op 9 februari 1993 in verband met een snel progressieve vorm van MS uitgevallen voor zijn werk als computeranalist. Verweerder heeft hem met ingang van 26 november 1993 een uitkering ingevolge de AAW en de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiser is ernstig beperkt op energetisch en locomotoir gebied en heeft een in wisselende mate gestoorde visus, een verminderd concentratievermogen en is volledig rolstoelgebonden. Hij woont vanaf mei 1997 in een zogenaamd PIOL-project (Project Intensieve Ouderenzorg Leeuwarden) aan de [adres] te [woonplaats]. Daar woont hij zelfstandig met de mogelijkheid om een beroep te doen op ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)-hulp op afroep, zonodig met 24 uur zorgmogelijkheid. Ten tijde van het bestreden besluit had eiser voor ADL-handelingen grotendeels hulp van derden nodig.
Op 23 mei 1997 heeft eiser verweerder verzocht om ophoging van zijn uitkering in verband met hulpbehoevendheid.
Bij besluit van 15 augustus 1997 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Uit onderzoek is hem gebleken dat de kosten van verzorging ten laste komen van een verzekering inzake ziektekosten dan wel van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 3 februari 1998 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaarschrift ten overstaan van verweerder mondeling toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat hij niet in een verpleeginrichting woont, maar geheel zelfstandig. Behoudens de kosten in verband met zijn handicap heeft hij ook nog extra uitgaven die zijn verzorging duurder maken ("tafeltje dek je", extra kosten van bewassing, aanpassing flat, duurdere kleren en taxikosten). Eiser ontvangt geen huursubsidie meer. Voor de zorg moet eiser een eigen bijdrage betalen. De verpleeghulp die eiser kan krijgen bestaat, zo is namens hem ter zitting verklaard, uit 24 uurs hulp, die kan worden opgeroepen met een belsysteem. Daarvoor is hij een eigen bijdrage van maximaal f 270,= verschuldigd.
Verweerder is van mening dat eiser weliswaar niet in een AWBZ-instelling verblijft, maar dat de ADL-hulp die eiser ontvangt wordt verstrekt door een verpleeghuis, dat wel een AWBZ-instelling is. Die hulp wordt dus vanuit de AWBZ bekostigd. Het verschil met een echte AWBZ-instelling is dat mensen die in deze instelling verblijven, alleen een zakgeldvergoeding van f 370,= per maand krijgen. De kosten die verband houden met "tafeltje dek je" en de overige door eiser genoemde kosten zijn voorts geen kosten die op grond van de art. 13 AAW en 22 WAO voor vergoeding in aanmerking komen. Alhoewel eiser de kosten van verblijf wel zelf betaalt, is verweerder, gezien de bedoeling van de wet, van mening dat de tweede volzin van de art. 13 lid 1 AAW en 22 lid 1 WAO aan een verhoging van de uitkering in de weg staat. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gepubliceerd in RSV 1990/336.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Ingaande 1 januari 1998 is de AAW ingetrokken. In het onderstaande wordt uitgegaan van de bepalingen van de AAW, zoals deze luidden ten tijde in geding.
In de art. 13 lid 1 AAW en 22 lid 1 WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag dan wel zijn dagloon wordt verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.
De rechtbank stelt vast dat het PIOL-project aan de [adres] te [woonplaats] geen instelling is die in het kader van de AWBZ is erkend.
Zij kan voorts het standpunt van verweerder, dat -nu eiser weliswaar zijn woonkosten zelf moet opbrengen, maar daarnaast 24 uur per dag een beroep kan doen op hulp vanuit een AWBZ-instelling- de bedoeling van de wet aan een verhoging van de uitkering in de weg staat, niet volgen.
De woning van eiser betreft een aan de handicap aangepaste woning die eigendom is van een woningbouwcorporatie. Eiser betaalt huur, gas en elektra zelf. Hij heeft de gebruikelijke kosten van iemand die zelfstandig woont. De feitelijke situatie waarin eiser zijn woning bewoont, verschilt dan ook niet in relevante mate van die waarin een gehandicapte zelfstandig een willekeurige, eventueel aan de handicap aangepaste woning bewoont en in meer of mindere mate is aangewezen op thuiszorg. Verweerders standpunt dat het verschil met een echte AWBZ-instelling alleen is, dat mensen die in zo'n instelling een zakgeldvergoeding van f 370,= per maand krijgen, kan dan ook niet worden gevolgd. Niet gezegd kan worden dat eiser in een inrichting woont. Verweerders -niet nader onderbouwde- argument dat de bedoeling van de wet aan verhoging in de weg zou staan, kan de rechtbank niet volgen, nu naar haar oordeel de wettekst duidelijk is en de conclusie wettigt dat eisers woonsituatie aan een verhoging van de uitkering niet in de weg kan staan.
De rechtbank voegt aan het vorenstaande toe dat de door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB, gepubliceerd in RSV 1990/ 336, naar haar oordeel betrekking heeft op een andere situatie. Daarin was immers sprake van iemand van wie kon worden gezegd dat hij wel in een inrichting woonde. Van eiser kan voorts niet gezegd worden dat hij gebruik maakt van een voorziening, inhoudende residentiële inrichtingsverzorging ten laste van een ziektekostenverzekering.
Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal wegens strijd met de art. 13 AAW en 22 WAO worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder het door eiser gestorte griffierecht ad f 55,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser f 710,= (verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt f 710,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst het Lisv aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal nemen;
bepaalt dat verweerders gemeente het door eiser gestorte griffierecht ad f 55,= aan eiseres dient te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 710,=, aan eiser te vergoeden door het Lisv.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 22 november 1999
in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.