ECLI:NL:RBHAA:2012:BY7070

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-973009-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en gewoontewitwassen met valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 14 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige handel in hasj. Het onderzoek, genaamd Warnow II, leidde tot de ontdekking van meerdere geldtransacties die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte had een dominante rol binnen de organisatie en maakte gebruik van underground banking om de transacties te faciliteren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 september 2011 tot en met 8 december 2011 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder €90.000 en €189.900, terwijl hij wist dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. Daarnaast heeft de verdachte valse documenten, zoals werkgeversverklaringen en loonstroken, gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen bij de SNS-bank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen betrokken was bij het witwassen, maar ook bij de organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte door zijn handelen de autoriteiten heeft misleid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar toegewezen, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973009-11
Uitspraakdatum: 14 december 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 november 2012, 20 november 2012 (inhoudelijke behandeling) en 30 november 2012 (sluiting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. J. Plooij en mr. A.J. van Dooren en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, en na toegestane wijzigingen van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2011 tot en met 8 december 2011, te Amsterdam en/of Nieuwegein en/of Leiderdorp en/of Den Haag en/of Rotterdam en/of Breda, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) één of meer hierna te noemen geldbedragen, althans enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, te weten:
1. een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 90.000 euro (op of omstreek 9 september 2011) en/of
2. een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 189.900 euro (op of omstreeks 29 september 2011), en/of
3. een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 10.000 euro (op of omstreeks 03 oktober 2011), en/of
4. een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 90.000 euro (op of omstreeks 14 oktober 2011)
zulks (telkens) terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2010 tot en met 26 augustus 2010 te Amsterdam. althans (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e)
- model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 20-05-2010,
- en/of een loonstrook van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en de heer [verdachte] periode 4.1 (2903-2504) 2010, functie rayonleider,
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
- bestaande die valsheid hieruit dat op genoemde documenten is aangegeven dat [verdachte] werkzaam is (geweest) als rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf], terwijl de waarheid is dat [verdachte] niet werkzaam is (geweest) als rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf],
-bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) deze vorengenoemde verklaring en/of loonstrook heeft/hebben verstrekt aan SNS bank teneinde een hypotheek te vestigen ten behoeve van de woning gelegen aan [adres] te Amsterdam;
Feit 3:
hij op of omstreeks 8 december 2011 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
- Arbeidsovereenkomst tussen Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie rayonleider, met als ingangsdatum 01-03-2010 erop vermeld, en/of
- Model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 13-04-2010 en/of
- Model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 20-05-2010
zijnde (telkens) (een) geschriften dat die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hieruit dat
op genoemde documenten is aangegeven dat [verdachte] werkzaam is (geweest) als Rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf], terwijl de waarheid is dat [verdachte] niet werkzaam is (geweest) als Rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf].;
Feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 15 november 2006, te Amsterdam en/of Purmerend (althans) (elders) in Nederland en/of te Mechelen, althans in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 4] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)nen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrij(f)ven, als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet en/of artikel 420bis en/of 420 ter van het Wetboek van Strafrecht;
Feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 8 december 2011 te Amsterdam (althans) (elders) in Nederland en/of te Mechelen, althans in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 4] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)nen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrij(f)ven, als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet en/of artikel 420bis en/of 420 ter van het Wetboek van Strafrecht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Aanleiding onderzoek
In maart 2011 is het onderzoek Warnow gestart, waarbij doorgerechercheerd is op restinformatie uit eerdere onderzoeken. Onder leiding van het Landelijk Parket richtte dit onderzoek zich op personen die zich vermoedelijk bezighielden met de handel in verdovende middelen, te weten hasj uit Marokko. Via afgeluisterde telefoongesprekken kwamen meerdere mogelijk betrokken personen in beeld, onder wie [verdachte] (hierna: [verdachte]). Deze informatie vormde aanleiding het onderzoek voort te zetten onder de naam Warnow II.
Op grond van opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken, sms-berichtenverkeer, observaties en inbeslagnames van partijen hasj is het vermoeden ontstaan dat [verdachte], behalve dat hij grotere partijen hasj aankoopt in Marokko met de bedoeling deze te importeren in Nederland, voor het betalen van de aangekochte partijen gebruik maakt van een underground banking organisatie. Ook zijn neef, [medeverdachte 1] is hierbij betrokken. Zo is op 9 september 2011 een eerste geldoverdracht in beeld gekomen, die zou zijn georganiseerd door [verdachte] en waarbij voorafgaand aan de overdracht door een Marokkaanse man die [betrokkene 5] wordt genoemd een telefoonnummer wordt doorgegeven van een persoon met wie de afspraak gemaakt moet worden een geldbedrag in Nederland over te dragen waarna [betrokkene 5] zorg zal dragen voor het ter beschikking stellen van de tegenwaarde daarvan (in dirhams) in Marokko.
4. Bewijs
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
4.2. Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 4 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank ten aanzien van na te noemen geldbedragen – nu verdachte het feit ten aanzien van deze bedragen heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van de overdracht van € 90.000,- op 9 september 2011 (feit 1 onder 1):
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- de verklaring van getuige [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 16 oktober 2012;
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 8 september 2011, 18.24 uur (B14-0050);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 8 september 2011, 18.26 uur (B14-0051);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 13.52 uur (B14-0052);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 9 september 2011, 13.56 uur (B14-0188);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 16.36 uur (B14-0053);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 17.48 uur (B14-0054);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 9 september 2011, 17.49 uur (B14-0188);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 9 september 2011, 17.50 uur (B14-0055);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 9 september 2011, 18.02 uur (B14-0056);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 19.58 uur (B14-0057);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 20.22 uur (B14-0058);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 20.25 uur (B14-0059);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 9 september 2011, 22.56 uur (B14-0061 en 0061A).
ten aanzien van de overdracht van € 189.900,- op 29 september 2011 (feit 1 onder 2):
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 10 oktober 2011 (B21-022);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 29 september 2011 (C34-014 e.v.);
- een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [kenteken 1] d.d. 29 september 2011 (B14-0227);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 19 september 2011, 13.34 uur (B14-0064);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 26 september 2011, 13.53 uur (B14-0068 en 0069);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 26 september 2011, 17.30 uur (B14-0070);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 27 september 2011, 12.49 uur (B14-0071);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 27 september 2011, 15.51 uur (B14-0072);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 27 september 2011, 16.17 uur (B14-0073);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 27 september 2011, 16.18 uur (B14-0074);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 27 september 2011, 18.56 uur (B14-0076);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 28 september 2011, 15.57 uur (B14-0080);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 28 september 2011, 21.12 uur (B14-0081);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 29 september 2011, 10.45 uur (B14-0082).
ten aanzien van de overdracht van € 90.000,- op 14 oktober 2011 (feit 1 onder 4):
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 16 oktober 2012;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 14 oktober 2011 (B14-0241 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen goederen in VW Jetta, [kenteken 2] (B14-0247);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 15 oktober 2011 (C36-0015 e.v.);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 13 oktober 2011, 16.55 uur (B14-0118 en B14-0119);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 13 oktober 2011, 17.57 uur (B14-0120);
- een geschrift, inhoudende een sms-bericht d.d. 13 oktober 2011, 18.04 uur (B14-0121);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 13 oktober 2011, 18.16 uur (B14-0122);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 13 oktober 2011, 22.37 uur (B14-0123);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 13 oktober 2011, 22.39 uur (B14-0124);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 14 oktober 2011, 9.47 uur (B14-0125);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 14 oktober 2011, 10.16 uur (B14-0126);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 14 oktober 2011, 10.29 uur (B14-0127);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 14 oktober 2011, 10.35 uur (B14-0128);
- een geschrift, inhoudende een tapgesprek d.d. 14 oktober 2011, 13.28 uur (B14-0129).
ten aanzien van de overdracht van € 10.000,- op 9 oktober 2011 (feit 1 onder 3):
De rechtbank komt voorts tot bewezenverklaring van het als feit 1, onder 3, ten laste gelegde op grond van het volgende:
Op 22 september 2011 belt [verdachte] naar een zekere [betrokkene 6] (Marokkaans telefoonnummer) waarbij laatstgenoemde zegt dat hij zijn broeder bij [verdachte] langs wil sturen voor € 10.000 en dan krijgt [verdachte] het in Marokko. [betrokkene 6] zegt dat hij een Touran heeft gevonden in Duitsland en die wil hij laten halen. Op de vraag of hij die gaat gebruiken voor het werken antwoordt [betrokkene 6] dat die een kleine plek heeft voor papieren voor daar, waarop [verdachte] zegt: oké, voor papieren.[1] Ter terechtzitting verklaart [verdachte] dat hij zich dat gesprek met [betrokkene 6] herinnert en dat hij denkt dat [betrokkene 6] die auto gaat gebruiken om geld te vervoeren in Marokko.[2] Op 6 oktober 2011 belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 6], en zegt dat hij moet bellen van zijn oom en verder dat hij opdracht heeft gekregen om hem € 10 te geven. [Betrokkene 6] zegt hierna dat hij iemand anders het telefoonnummer van [medeverdachte 1] zal geven en diegene komt uit Duitsland naar [medeverdachte 1] toe. [Betrokkene 6] zegt dat hij morgen kan komen. [medeverdachte 1] zegt dat hij even gaat overleggen en zo terug zal bellen.[3] Een klein half uur later belt [medeverdachte 1] terug en zegt dat hij geen complete € 10 heeft, maar morgen wel. [Betrokkene 6] zegt dat dat geen probleem is en dat die jongen daar is en dat hem ook vijf gegeven kan worden en morgen de rest.[4] De volgende dag belt [betrokkene 6] naar [verdachte] waarbij [verdachte] tegen hem zegt dat zijn neef wilde vragen wanneer hij die man kan ontmoeten om dat ene te geven. [betrokkene 6] antwoordt dat dat pas zaterdag wordt. [betrokkene 6] zegt dan dat die jongen zondag komt, waarop [verdachte] reageert dat hij dat tegen zijn neef zal zeggen.[5] Op zondag 9 oktober 2011 wordt [medeverdachte 1] op de gsm van [verdachte] gebeld door [betrokkene 6] en [betrokkene 6] deelt mede dat die jongen hem gaat bellen, zodat ze elkaar kunnen ontmoeten. Op de vraag van [medeverdachte 1] hoe laat hij er is, zegt [betrokkene 6] dat hij nu bij de grens is en hij [medeverdachte 1] op dit nummer zal bellen.[6] Enkele minuten later wordt [medeverdachte 1] gebeld door een NN-man met een Duitse aansluiting, die zegt dat hij dit nummer moest bellen. [Medeverdachte 1] zegt dat hij er vanaf weet en dat hij een plaats zal smsen waar de man naartoe moet komen. [Medeverdachte 1] zegt dat het dicht bij hem is en dat hij moet bellen zodra hij daar is en dat [medeverdachte 1] dan naar hem toe komt.[7] Ruim een kwartier later smst [medeverdachte 1] naar hiervoor genoemde Duitse aansluiting de tekst: “[straatnaam en huisnummer]”.[8] Twintig minuten later belt [medeverdachte 1] naar het Duitse nummer waarbij de gebruiker van dat toestel mededeelt er over vijf minuten te zijn, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat hij daar staat te wachten.[9] Dertien minuten later belt de NN-man met de Duitse aansluiting naar [medeverdachte 1] dat hij er al is, dat het een grote straat is en dat hij een Turkse döner zaak ziet, waarop [medeverdachte 1] hem zegt daar te parkeren. De NN-man zegt doorgereden te hebben en bij de kerk te staan, waarop [medeverdachte 1] hem zegt te wachten en naar die kerk toe te komen.[10]
[Medeverdachte 1] heeft als getuige in de zaak van verdachte bij de rechter-commissaris hierover verklaard dat dit bedrag noch van hem noch van [verdachte] is, maar [betrokkene 7] toebehoort, een autohandelaar uit Utrecht die veel cash geld had en dat naar Marokko wilde overbrengen. [Betrokkene 7] wilde geen bank daarvoor inschakelen, want hij wilde het geld buiten het zicht van de belastingen houden. [Medeverdachte 1] vertelde verder dat hij [betrokkene 7] in contact met verdachte had gebracht en dat verdachte toen zei dat “we” wat geldtransporten zouden doen.[11]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1, onder 3
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat rond 3 oktober 2011 € 10.000 in contanten is overhandigd en uit de afgeluisterde telefoongesprekken is op te maken dat [medeverdachte 1] dat in opdracht van verdachte overdraagt. Het is een feit van algemene bekendheid dat vele vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Gelet hierop, alsmede de redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde onder feit 1 sub 1, 2 en 4, zoals hiervoor weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar moet zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
[Verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weet dat hij met [betrokkene 6] gesprekken heeft gevoerd en dat € 10.000 werd opgehaald door de broer van [betrokkene 6]. [Verdachte] heeft verder verklaard dat [betrokkene 6] dat geld nodig had voor die auto. Het ging echter om een lening en [betrokkene 6] zou dat later in Marokko teruggeven. [Betrokkene 6] is volgens [verdachte] een vermogend man, die vaak naar China vliegt. Over het werk van [betrokkene 6] kan [verdachte] niet veel verklaren, maar hij denkt wel dat [betrokkene 6] met geld gaat rijden. Dat [betrokkene 6] ondanks zijn vermogen geld moest lenen, vloeit volgens [verdachte] voort uit het uitvoerverbod in Marokko van dirhams. [Verdachte] wil over het gesprek van 22 september 2011 dat hij met [betrokkene 6] voerde niets verklaren.
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte dat het gaat om een lening. Uit het hiervoor bedoelde gesprek van 22 september 2011 is op te maken dat informatie verhuld moet worden. Zo zegt [verdachte] dat hij het te gevaarlijk vindt om te veel een telefoon te gebruiken en dat hij deze telefoon uitsluitend gebruikt voor het contact met [betrokkene 6] en nog iemand anders. Verder zegt [betrokkene 6] in dit gesprek dat hij 3 meter en nog wat heeft gestuurd en dan nog dat andere wat hij met die jongens heeft gedaan. “Het is totaal iets van 5 meter geworden tussen hem en mij plus wat hij met die jongens gedaan heeft en wat uiteindelijk in het water terecht is gekomen”. [verdachte] zegt even later dat “we” pas 15 en daarna 20 hebben gevuld. “Het is het beste plek. Het is allemaal betaald en het is een goeie plek niemand kan daar naar binnen komen. Achmed zal je dat laten zien. Hij betaalt een kapitaal en is de enige daar”. [Betrokkene 6] zegt daarop dat ze een keer goed samen om tafel moeten “dan doe jij jouw ding en ik doe mijn ding en dan pakken we het gezamenlijk aan. Ik zei tegen hem dat hij wat moet regelen zodat we twee kunnen sturen de een na de andere”.[12]
De rechtbank ziet in dit gesprek gelijk ook in andere gesprekken die verdachte met [betrokkene 6] en anderen heeft gevoerd en die in dit vonnis zijn opgenomen voldoende grond om te concluderen dat [betrokkene 6] en verdachte zich bezighouden met de handel in hasj. Daar sluit ook goed bij aan hetgeen [betrokkene 6] zegt over de aanwezigheid van een kleine plek voor papieren en hetgeen [verdachte] verklaart over het gebruik van die auto om geld te vervoeren. De verklaring van [verdachte] dat het hier om een lening gaat, vindt geen steun in enig document of afgeluisterd gesprek en is voorts niet geloofwaardig gelet op de verklaring van [verdachte] dat [betrokkene 6] een vermogend man is. Dat [betrokkene 6] een persoon uit Duitsland naar Amsterdam laat rijden om daar geld te lenen is daarmee redelijkerwijs niet te verenigen. In het kader van de verdenking van witwassen gaat het evenwel niet over de bestemming, maar over de herkomst van het geld. In het gesprek van 22 september 2011 wordt met geen woord gerept over de tegenprestatie voor de overgifte van € 10.000 en bovendien zegt [betrokkene 6] dat [verdachte] dat in Marokko krijgt. In het licht van de door beide verdachten gevoerde telefoongesprekken met [betrokkene 8], [betrokkene 6] en [betrokkene 5] en de ook in dit onderdeel gevoerde verhullende gesprekken (praten over € 10 terwijl het gaat om € 10.000 en het praten over een plek voor papieren), kan het niet anders dan dat dit bedrag ook van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist. Voor zover het er voor moet worden gehouden dat de getuigenverklaring van [medeverdachte 1] moet worden gevolgd, moet eveneens de conclusie zijn dat het geld van misdrijf afkomstig is, nu verdachte wist dat het zwart geld was en derhalve daarmee de Algemene wet inzake rijksbelastingen werd overtreden. Overigens heeft verdachte geen onderzoek naar de herkomst ingesteld, zodat allerminst uit te sluiten is dat de herkomst ook uit overtreding van de Opiumwet tot de mogelijkheden hoort.
Nu [verdachte] ingaat op het verzoek van [betrokkene 6] van 22 september 2011 om € 10.000 te verschaffen en hij [medeverdachte 1] opdracht geeft om te bellen met [betrokkene 6] en te zorgen voor het overdragen van de € 10.000 is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt van het hier besproken ten laste gelegde feit.
Gewoonte
Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwastransacties met grote bedragen die bovendien samenhangen met hasjtransporten, die in ieder geval gedurende de ten laste gelegde periode, hoe betrekkelijk kort deze ook is te noemen, meerdere malen plaatsvonden, zoals dat onder meer blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte van het witwassen van uit misdrijf afkomstig geld een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Bij verdachte zijn tijdens de doorzoeking van zijn woning op 8 december 2011 onder meer de volgende documenten aangetroffen: een arbeidsovereenkomst tussen verdachte en Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] (verder te noemen [schoonmaakbedrijf]), met als ingangsdatum 1 maart 2010[13] en twee model-werkgeversverklaringen, de ene met als datum van ondertekening 13 april 2010 en de andere met als datum 20 mei 2010[14]. In deze drie documenten is als functie ingevuld: rayonleider. Op de loonstroken over de periode 1 maart 2010 tot december 2010 wordt als functie vermeld ‘rayonleider’ met een voltijd salaris van € 2626,00 per periode van 4 weken 15, vanaf 13 september 2010 evenwel met een voltijd salaris van € 1313,00. De loonstroken over de periodes daarna vermelden als functie ‘schoonmaker’ met als voltijd salaris per 3 januari 2011 €1550,40 en per 20 juni 2011 € 1562,56[16].
Getuige [getuige 1], directeur/enig aandeelhouder van [schoonmaakbedrijf], heeft onder meer verklaard dat hij denkt dat verdachte eind 2010 bij [schoonmaakbedrijf] heeft gewerkt en dat het toen een hectisch jaar was door het overlijden van zijn vader, die verdachte had aangenomen. Getuige zegt daarna de taken van zijn vader te hebben overgenomen. Getuige heeft verklaard verdachte zakelijk te kennen en een werkgever-werknemer relatie te hebben. Verdachte had tot taak klanten binnen te halen, het commerciële werk doen en was toen niet werkzaam als schoonmaker. De uitoefening van de functie van rayonleider werd geen succes en daarom heeft de vader van getuige verdachte toen gedegradeerd en de afspraken daaromtrent zijn via de vader van getuige vastgelegd. Daarna kon [schoonmaakbedrijf] verdachte oproepen als schoonmaker. Hij heeft daar gewerkt totdat ze niets meer van hem hoorden, dat was volgens getuige eind november 2011.[17]
Getuige [getuige 1] is op 16 oktober 2012 als getuige in de zaak van verdachte bij de rechter-commissaris gehoord en heeft zich daar beroepen op zijn verschoningsrecht.[18]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard werd degelijk bij [schoonmaakbedrijf] te hebben gewerkt en als rayonleider te zijn begonnen. Zijn taak bestond uit het meewerken met en het toezicht houden op de schoonmakers. Wanneer [getuige 1] verklaart dat hij een commerciële functie had en klanten moest binnen halen vergist hij zich, aldus verdachte. Verdachte heeft verder verklaard dat de functiewijziging in de zomer van 2010 is ingegaan. Bij de doorzoeking is geen arbeidsovereenkomst of werkgeversverklaring gevonden waarin melding is gemaakt van de functie van schoonmaker. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich meent te herinneren dat hij daaromtrent wel iets getekend heeft.
Ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de SNS-bank ten behoeve van de financiering van de aankoop van de woning gelegen aan [adres] te Amsterdam, heeft verdachte voornoemde model-werkgeversverklaring van 20 mei 2010 ingeleverd alsmede een loonstrook over de periode 29 maart tot 25 april 2010, beide met als functievermelding ‘rayonleider’. Op 26 augustus 2010 is de hypotheekakte in het kadaster ingeschreven.[19] Vanaf de periode 13 september 2010 zakte het voltijd salaris van € 2626.00 naar € 1313,00.[20]
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank acht de getuigenverklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar en schuift deze terzijde. Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [getuige 1] blijkt allerminst dat de relatie een puur zakelijke is en verdachte verklaart ter terechtzitting ook [getuige 1] al van de lagere school te kennen. De administratie van [schoonmaakbedrijf] met betrekking tot het jaar 2011 blijkt volkomen onbetrouwbaar te zijn voor wat betreft de werkzaamheden van verdachte, nu de urenstaatjes over 2011 aangeven dat verdachte via Asito bij enkele werkgevers heeft gewerkt, terwijl leidinggevenden van Asito hebben aangegeven verdachte in het geheel niet te kennen en er zeker van te zijn dat verdachte op de opgegeven plekken niet als schoonmaker werkzaam is geweest. Verdachte erkent dat hij daar nooit heeft gewerkt, maar heeft geen verklaring hoe dat zo in de administratie is gekomen, maar zegt wel in die periode ook voor [schoonmaakbedrijf] te hebben gewerkt. Voorts is onverklaarbaar dat verdachte tijdens zijn vakantie in 2011 te boek stond als te hebben gewerkt en is het loon tot eind 2011 normaal doorbetaald, terwijl verdachte na zijn vlucht naar België in oktober 2011 in ieder geval niet meer gewerkt heeft. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [getuige 1] de functie rayonleider een commerciële functie noemt, terwijl verdachte verklaarde dat hij in die functie leiding moest geven aan schoonmakers. Diverse salarisstroken vermelden een kennelijk bij de functie van schoonmaker passend salaris van omstreeks € 1313,00, terwijl die tegelijk als uitgeoefende/aangestelde functie rayonleider vermelden.
Verder ontbreekt in de administratie van [schoonmaakbedrijf] een exemplaar van de gewijzigde arbeidsovereenkomst waaruit zou moeten blijken dat verdachte is benoemd in de functie van schoonmaker en is een dergelijk bescheid ook niet bij verdachte aangetroffen. Ten slotte valt op dat het salaris gehalveerd wordt na het moment dat de hypothecaire lening verstrekt is.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande in zijn samenhang bezien, dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde documenten vermelde functie van rayonleider, in die periode niet daadwerkelijk heeft uitgeoefend en de documenten derhalve vals zijn. Zelfs kan twijfel bestaan of verdachte in 2010 en 2011 bij [schoonmaakbedrijf] daadwerkelijk heeft gewerkt, dan wel in de opgegeven omvang werkzaamheden heeft verricht. Voorts heeft verdachte die valse documenten gebruikt om bij de SNS-bank een hypothecaire geldlening te krijgen, waarvan bovendien aannemelijk is dat deze niet tot een dergelijk hoog bedrag verstrekt zou zijn in het geval uit zou zijn gegaan van een salaris als schoonmaker van
€ 1313,00, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging dat verdachte niet als rayonleider werkzaam is geweest..
De rechtbank acht de feiten 2 en 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5:
De rechtbank bezigt de hiervóór ten aanzien van de feit 1 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden ook ten aanzien van de ten laste gelegde criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en hierin een aandeel hebben, ofwel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van dat oogmerk. Een criminele organisatie kenmerkt zich voorts door een zekere bestendigheid of duurzaamheid van het gestructureerde samenwerkingsverband, waarbij niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de hierna te bespreken feiten blijkt dat bij de invoer, vervoer en levering van de hasj veel verschillende personen waren betrokken, waarbij met name [verdachte] [medeverdachte 1], [betrokkene 8] en [betrokkene 6] een aanzienlijke rol hebben vervuld. Zij hebben in de periode van 1 juli 2011 tot en met 8 december 2011 veelvuldig en veelal telefonisch, waarbij het taalgebruik zeer verhullend is te omschrijven, met elkaar in verbinding gestaan in verband met de invoer, de verkoop, levering en het vervoer van grote hoeveelheden hasj. Op 6 september 2011 belt [verdachte] naar een NN-man (Marokkaans nummer) waarbij hij mededeelt: “jij hoeft het alleen maar aan hem daar ter plaatse te geven en wij zorgen ervoor dat hij het in de zee krijgt”. [verdachte] vraagt NN-man in Marokko zich gereed te maken, nu over 4 of 5 weken en hij moet proberen hier te komen voor een ontmoeting. [betrokkene 5] vraagt [verdachte] of ze hem verteld hebben hoeveel ze altijd afnemen, waarop [verdachte] antwoordt dat hij moet rekenen op meer dan duizend en dat we met hem daar afspreken dat we voor 50% gaan werken. “We gaan niet voor niets werken”, reageert [verdachte] . Voorts zegt [verdachte] dat ze met hen gaan onderhandelen: “en als we nu 1200 0f 1800 gaan doen, dan moeten we hen iets geven van vijf of de helft van drie en de helft van vijf of vijf en half, begrijp je mij?”.[21] Op 8 september 2011 belt [verdachte] weer met NN-man in Marokko waarbij NN-man doorgeeft dat als [verdachte] met die lammetjes klaar is er weer nieuwe lammetjes gereed zijn.[22] ’s Avonds diezelfde dag smst [verdachte] naar een Nederlands telefoonnummer: “Geef even door 140 euro voor dirk morgenochtend en 50 kusjes”.[23] De rechtbank merkt op dat bij een familielid van [verdachte], medeverdachte [medeverdachte 5], bij een doorzoeking op 8 december 2011 pakketten met hasj zijn gevonden die deels in een tas zaten die DIRK met grote letters als opdruk had. [Verdachte] belt op 19 september 2011 naar een Marokkaans nummer van [betrokkene 8], waarbij [verdachte] aan [betrokkene 8] vraagt een honderd van Ghardella[24] gereed te maken en deze te betalen met hun eigen geld en direct.[25] [Verdachte] zegt in zijn gesprek met [betrokkene 6] (Marokkaans nummer) op 22 september 2011: “We hebben pas geleden 15 en daarna 20 gevuld. Het is de beste plek. Het is allemaal betaald en het is een goeie plek niemand kan daar binnen komen.[26] [Verdachte] belt [betrokkene 8] op 26 september 2011, waarna laatstgenoemde hem zegt zijn nieuwe nummer te zullen geven. [Verdachte] zegt die andere te zullen bellen, dan krijg jij die twee meter, en jij moet die andere waar we het over hebben gehad klaar leggen. Binnen nu tot 2 weken moet het klaar zijn.[27]
[Verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat 2 meter staat voor 2 miljoen dirham, wat ongeveer gelijk is aan € 190.000. [Verdachte] belt op 28 september 2011 [betrokkene 8] waarbij laatstgenoemde zegt dat “we” de 20e naar boven komen en dat een keer of drie, vier dan weten wat er aan de hand is, waarop [verdachte] mededeelt dat die Mercedes 200 ingevoerd is hij er doorheen. [Verdachte] vraagt [betrokkene 8] op 1 oktober 2011 binnen nu en drie weken wat van die Gold te regelen, iets goedkoops.[28] Op 7 oktober belt [verdachte] naar [betrokkene 6] en zegt dat hij probeerde hem samen met zijn vriend te bereiken. [Verdachte] zegt onze vriend te hebben gesproken en datgene waar we het over hebben gehad goed was en gezegd te hebben het te maken. “Maak het en zorg dat het binnenkomt”. Toen zei hij breng die spullen en die kruiwagen en ik zorg dat het binnenkomt. We hebben afgesproken 4.[29]
[Betrokkene 8] zegt in zijn gesprek op 7 oktober 2011 tegen [verdachte] : “Wat brood betreft er zijn ongeveer 25 paarden dat komt neer op zo’n 750 kilo. Maar het is goeie brood”.[30] Een dag later heeft [verdachte] het met [betrokkene 8] erover dat ze het toch gaan verpakken. [Betrokkene 8] vraagt of hij het moet inpakken of loslaten. [Verdachte] zegt dat hij het los moet laten. [Betrokkene 8] zegt het te zullen inpakken in kilo’s en zal het goed intapen en in folie wikkelen. [Verdachte] geeft aan dat het goed moet gebeuren. Maar op de buitenkant moet iets van x6 geschreven worden of zo.[31] De rechtbank merkt op dat bij medeverdachte [nedeverdachte 5] bij een doorzoeking op 8 december 2011 pakketten met hasj zijn gevonden waarop x6 was geschreven.
De rol van [medeverdachte 1] bij de criminele organisatie voor zover die betrekking heeft op de overtreding van de Opiumwet.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 8 december 2011 is een aanzienlijke hoeveelheid drugs gevonden, te weten 3,5 kg hennep en ruim 7,6 kg hasj, alsmede € 5250 en diverse mobiele telefoons. Zijn rol was vooral, maar niet alleen, het fungeren als hulpkracht voor [verdachte]. Zo krijgt hij van [verdachte] op 7 september 2011 een sms om een afspraak te maken met mf, die hij op dezelfde plaats wil ontmoeten als gisteren, hetgeen geschiedt.[32] Op dezelfde dag smst [medeverdachte 1] naar [verdachte] dat mf om ks vraagt.[33] Alleen al op 7 september 2011 hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] telefonisch ongeveer 50 maal contact over en weer. [Medeverdachte 1] wordt op 8 september 2011 gebeld door NN-man waarbij [medeverdachte 1] vraagt of hij morgen die betere blond kan krijgen.[34] De volgende dag antwoordt dezelfde NN-man dat hij tien bij de hand heeft en tien pas morgenochtend.[35]
[Medeverdachte 1] spreekt op 11 september NN-man en zegt tegen hem dat die NN-man morgen gaat afnemen: ”je wil mij 50 euro lenen..2 euro en 10 euro”. Verder: “die 50 heb ik niet bij de hand, vandaar dat ik op die andere wacht”. Even later: “Is slechte gevallen, in slechte gevallen, die 50 die je van mij zou lenen, zou misschien niet beschikbaar zijn”.[36]
Bij medeverdachte [medeverdachte 5] is tijdens een doorzoeking in de kelderbox 330 kg hasj gevonden, waarover deze verdachte verklaarde dat die als opslagplaats diende waar hasj uit ging en erbij kwam.[37] Hier werden, zoals gezegd, pakketten aangetroffen met als opdruk x6. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] hadden contacten met [medeverdachte 5].
Op 6 september 2011 verzond [medeverdachte 1] en sms naar [medeverdachte 5]: ik moet morgen 50 euro x6 hebben, voor 13.30u”.38 Dit was aanleiding tot verder sms-verkeer die dag en ook later. Op 7 september verzond [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de sms: “48 euro x6 na (r).”[39]
[Medeverdachte 5] ontving op 12 september 2011 van [medeverdachte 1] een sms met de tekst: Morgen 7 uur ‘s ochtends schooltje….30x6 en 24 Dirk en 5 mr en 84 tnt”.[40] De rechtbank merkt op dat bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] pakketten hasj zijn gevonden met de opdruk MR en tnt.[41]
Op 24 oktober 2011 belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 9] over een apparaat, het apparaat dat doet tellen en vraagt dat apparaat naar buiten te doen en die weg te gooien, in het water of een plek waar ze die niet kunnen vinden.[42]
De rechtbank is van oordeel dat het samenwerkingsverband tussen genoemde personen duurzaam van aard was, nu daarin in ieder geval in de periode van 1 juli 2011 tot en met 8 december 2011 activiteiten zijn ontplooid. Er was in die periode sprake van een gemeenschappelijk belang om verschillende hoeveelheden hasj in Nederland in te voeren en door te verkopen.
Rolverdeling
Verdachte, [verdachte], vervult een centrale, dominante en sturende rol binnen de organisatie. Daarbij trekt hij op de achtergrond aan de touwtjes en laat hij anderen veel werk doen, er voor zorgend zelf zo veel mogelijk uit beeld te blijven. Treffend komt dit naar voren in het telefoongesprek dat hij op 7 oktober 2011 voerde, waarin hij zei dat hij niets zelf doet, dat hij jongens heeft die alles voor hem doen, en dat hij er ver vanaf staat. [43] Ook past daarin het gesprek van [verdachte] met [betrokkene 6] op 7 oktober 2011, waarin hij onder meer verklaart dat hij niet bekend wil worden, omdat dat niet werkt. [verdachte] zegt gewerkt te hebben met een jongen in Marokko die heeft wat spullen gestuurd en die man heeft [verdachte] nog nooit gezien. Alles is telefonisch gegaan.[44]
Telefoongebruik
In de onderlinge contacten tussen medeverdachten is veelvuldig en op georganiseerde wijze gebruik gemaakt van mobiele telefoons. Verdachten gebruikten bij hun illegale activiteiten meerdere mobiele telefoons en wisselden regelmatig van telefoonnummer en -toestel. Illustratief is het gesprek dat [verdachte] heeft met NN-man op 22 september 2011, waarin hij zegt dat hij deze telefoon alleen maar gebruikt voor NN-man en nog iemand anders.[45] Tijdens de doorzoekingen op de diverse woonadressen van verdachten is een groot aantal telefoontoestellen aangetroffen. In de woning waarin [verdachte] verbleef werden 21 mobiele telefoons aangetroffen, waarvan 3 in de broekzak van [verdachte] en 1 op zijn nachtkastje.[46] Tijdens de vele gesprekken en sms-berichten hebben de verdachten structureel gebruik gemaakt van onlogische woorden of zinsneden die, gelet op de context en bezien binnen de algehele samenhang van het onderzoek, volgens de rechtbank onmiskenbaar de bedoeling hadden om de daadwerkelijke inhoud van de gesprekken te versluieren en illegale activiteiten af te schermen. Een dergelijke telefoondiscipline, die bedoeld lijkt om aan opsporing te ontkomen, duidt naar het oordeel van de rechtbank op een structureel samenwerkingsverband.
[Verdachte] en [medeverdachte 1] hadden in dezelfde periode samen met [betrokkene 5] een soortgelijk samenwerkingsverband waar het betrof het witwassen van geld en gelet op de afgeluisterde telefoongesprekken die een geruime periode hebben bestreken kan ook hier gesproken worden van een duurzaam samenwerkingsverband. Overigens blijkt dat [betrokkene 5] en [betrokkene 8] ook met elkaar contact hebben over transacties.[47] De rechtbank verwijst hier allereerst naar de afgeluisterde telefoongesprekken die zijn opgenomen bij de bespreking van feit 1.
Daarnaast geeft ook het gesprek dat [verdachte] op 9 september 2011 met [betrokkene 5] voerde aan dat de samenwerking niet van korte duur is. Nadat [verdachte] heeft gezegd dat sinds “we” met jullie handelen het alleen maar voorspoed is en dat hij hoopt dat het ook zo blijft, antwoordt [betrokkene 5] dat hij dat ook zo heeft ervaren en dat hij hoopt op een lange samenwerking. [48] In meerdere gesprekken is te horen dat [betrokkene 5] een administratie bijhoudt waarin wordt bijgehouden wat er aan euro’s binnenkomt en er aan dirhams uitbetaald moet worden met tussentijdse afrekeningen.[49]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de deelname van [verdachte] en [medeverdachte 1] aan een criminele organisatie die als doel heeft overtreding van de Opiumwet en artikel 420bis Wetboek van Strafrecht bewezen.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2011 tot en met 8 december 2011, te Amsterdam en Nieuwegein, telkens tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en (een of meer van) zijn mededaders op of omstreeks de navolgende tijdstippen telkens hierna te noemen geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, te weten:
1. een contant geldbedrag van 90.000 euro (op 9 september 2011) en
2. een contant geldbedrag van 189.900 euro (op 29 september 2011), en
3. een contant geldbedrag van 10.000 euro op 9 oktober 2011, en
4. een contant geldbedrag van ongeveer 90.000 euro (op 14 oktober 2011)
zulks telkens terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
hij in de periode van 20 mei 2010 tot en met 26 augustus 2010 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
- model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 20-05-2010,
- en een loonstrook van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en de heer [verdachte] periode 4.1 (2903-2504) 2010, functie rayonleider,
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
- bestaande die valsheid hieruit dat op genoemde documenten is aangegeven dat [verdachte] werkzaam is (geweest) als rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf], terwijl de waarheid is dat [verdachte] niet werkzaam is (geweest) als rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf],
- bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte deze vorengenoemde verklaring en loonstrook heeft verstrekt aan SNS bank teneinde een hypotheek te vestigen ten behoeve van de woning gelegen aan [adres] te Amsterdam;
Feit 3:
hij op 8 december 2011 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse
- arbeidsovereenkomst tussen Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie rayonleider, met als ingangsdatum 01-03-2010 erop vermeld, en
- model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 13-04-2010 en
- model-werkgeversverklaring van Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] en [verdachte], functie Rayonleider met als datum 20-05-2010,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
- bestaande die valsheid hieruit dat op genoemde documenten is aangegeven dat [verdachte] werkzaam is (geweest) als Rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf], terwijl de waarheid is dat [verdachte] niet werkzaam is (geweest) als Rayonleider bij schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf];
Feit 5:
hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 8 december 2011 te Amsterdam, elders in Nederland en in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder meer hem zelf, verdachte, [medeverdachte 1] en andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet en artikel 420bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet
en
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen personenauto heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze aan verdachte moet worden teruggegeven.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen en deelnemend aan een criminele organisatie schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Door aldus te handelen heeft verdachte eraan meegewerkt dat herhaaldelijk opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie werden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd. Ook wordt de toepassing van de belastingwetgeving daardoor doorkruist. Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die grootschalige handel in hasj tot doel had. Verdachte had een dominante en sturende rol. Door zich bezig te houden met deze feiten heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale handel en verdere verspreiding van grote hoeveelheden hasj. Verdachte heeft er blijk van gegeven de methodes die een criminele organisatie gebruikt goed te beheersen. Ook heeft hij voor het witwassen van geld de door autoriteiten niet te controleren wijze van ondergronds bankieren gebruikt. Hij heeft zich aan de telefoon stelselmatig en gedisciplineerd verhullend uitgelaten zowel met betrekking tot hasjtransporten als geldtransporten. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte deze feiten enkel uit winstbejag lijkt te hebben gepleegd.
De verdachte heeft zich voorts samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door een valse arbeidsovereenkomst, valse werkgeversverklaringen en valse loonstroken voorhanden te hebben gehad en die ook te hebben gebruikt bij de SNS-bank teneinde een hypothecaire lening te kunnen afsluiten. Door zo te handelen wordt het vertrouwen geschaad, dat in de juistheid van dergelijke geschriften wordt gesteld. Dat aan de kredietverstrekkende instelling geen financiële schade is toegebracht, doet daaraan niet af. Ook wordt met deze valse documenten de schijn gewekt dat verdachte op een legale wijze in zijn levensonderhoud voorziet en leidt hij de autoriteiten daarmee om de tuin.
Ten nadele van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij reeds eerder zwaar is gestraft voor overtreding van de Opiumwet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47, 57, 63, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 11a van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm in voorarrest heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een personenauto Renault Clio [kenteken 3];
- drie stuks autopapieren Renault Clio [kenteken 3];
- twee sleutels Renault Clio [kenteken 3].
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2012.
Voetnoten:
[1] B14-0102
[2] Verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd
[3] B14-0104
[4] B14-0105
[5] B14-0107
[6] B14-0108
[7] B14-0109
[8] B14-0110
[9] B14-0111
[10] B14-0112
[11] Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 oktober 2012
[12] B14-0102 en 0103
[13] B15-0060-0063
[14] B15-0064 en B15-0065
[15] B15-0258 t/m B 15-0267
[16] B15-0268 en 0274
[17] B15-0400
[18] Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] van 16 oktober 2012
[19] B15-0355
[20] B15-0265
[21] B12-0535
[22] B12-0540
[23] B12-0548
[24] Ghardella is aanduidingvan een soort hash zie: http://www.cannaweed.com/topic/33133-topic-unique-regroupement-des-prix-en-coffeeshop/page
[25] B12-0569
[26] B12-0573 en 0574
[27] B12-0575
[28] B12-0581
[29] B12-0585
[30] B12-0590 en 0591
[31] B12-0594
[32] B12-0627
[33] B12-0648
[34] B12-0753
[35] B12-0754
[36] B12-0732
[37] B18-0033
[38] B12-0764
[39] B12-0777
[40] B12-0797
[41] B12-0068
[42] B12-0848
[43] B12-0864
[44] B12-592
[45] B14-0102
[46] D09-0129
[47] B14-0068 en B14-0070 en B14-0079 en B14-0118
[48] B14-053
[49] B14-0061