ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5373

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/858
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en uitleg van artikel 56, derde lid van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een WIA-uitkering. Eiseres, die als administratief medewerkster werkzaam was, had een WGA-uitkering ontvangen, maar kreeg te horen dat deze per 30 oktober 2011 zou eindigen omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres was van mening dat verweerder ten onrechte geen uitlooptermijn van een jaar in acht had genomen, zoals bedoeld in artikel 56, derde lid van de Wet WIA. Zij stelde dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage pas bij het besluit van 21 juli 2011 was vastgesteld en dat zij recht had op een LAU-uitkering tot 21 juli 2012.

Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betwistte de uitleg van eiseres en stelde dat zij vanaf de aanvang van de uitkering in maart 2009 meer dan 65% van het maatmaninkomen had verdiend, waardoor zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de uitlooptermijn van artikel 56, derde lid, van de WIA begint te lopen vanaf het moment waarop de arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%. De rechtbank concludeerde dat de uitlooptermijn voor eiseres in feite langer dan één jaar had geduurd, aangezien de WGA-uitkering eindigde op 30 oktober 2011.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde dat het bestreden besluit van verweerder stand kon houden. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Wet WIA en de voorwaarden voor het recht op een WGA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/858
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. A. Lange),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 30 oktober 2011 geen WGA-uitkering meer krijgt omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 13 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2012, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. Lange. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Kniesmeijer.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de zaak af te doen zonder nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was werkzaam als administratief medewerkster bij het Ministerie van [naam bedrijf] voor 30,6 uur. Zij is op 2 april 2007 uitgevallen met vermoeidheidsklachten. Eiseres heeft haar eigen werk hervat voor 24 uur per week.
In februari 2009 heeft een medisch onderzoek plaatsgehad in het kader van de beoordeling voor de WIA. Eiseres wordt geschikt geacht voor globaal 24 uur per week niet te zwaar en niet te stresserend werk en haar beperkingen worden in een FML vastgelegd. In maart 2009 vindt een arbeidskundig onderzoek plaats. Gezien de twijfels aan de duurzaamheid van de werkzaamheden vindt een theoretische schatting plaats. Het arbeidsongeschiktheids-percentage wordt berekend op 63,62%. Bij besluit van 16 maart 2009 wordt met ingang van 30 maart 2009 een WGA-uitkering naar de klasse 35-80% toegekend. In het besluit staat dat zij de loongerelateerde uitkering (LGU) tot 30 oktober 2011 ontvangt. De inkomsten worden verrekend met de uitkering.
Op 23 juni 2011 wordt eiseres gezien door de verzekeringsarts. Deze ziet een lichte verbetering, acht uitbreiding naar maximaal 30 uur per week medisch verantwoord en spreekt de verwachting uit dat de functionele mogelijkheden verder niet wezenlijk zullen veranderen.
Bij besluit van 30 juni 2011 wordt eiseres medegedeeld dat haar LGU-uitkering eindigt op 30 oktober 2011 en dat zij vanaf die datum een loonaanvullingsuitkering (LAU) zal ontvangen.
Op 6 juli 2011 doet de arbeidsdeskundige onderzoek. De arbeidsdeskundige constateert dat de werkzaamheden duurzaam worden verricht en aangeboden door de werkgever en dat nu, op basis van de inkomsten, een praktische schatting kan worden uitgevoerd. Die praktische schatting aan de hand van de feitelijke inkomsten leidt tot een arbeidsongeschiktheids-percentage van 21,52%. Bij brief van 6 juli 2011 informeert de arbeidsdeskundige eiseres over zijn bevindingen.
Bij het primaire besluit van 21 juli 2011 deelt verweerder eiseres vervolgens mede dat zij vanaf 30 oktober 2011 geen WGA-uitkering meer krijgt, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar verklaart verweerder ongegrond.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet een uitlooptermijn van een jaar als bedoeld in artikel 56, derde lid, van de WIA in acht heeft genomen. Eiseres meent dat verweerder daarmee in strijd handelt met de wet. Gesteld wordt dat zij voldoet aan de elementen die in dat artikellid worden genoemd. Zij heeft recht op een WGA-uitkering (zowel een LGU als een LAU-uitkering worden als WGA-uitkering aangemerkt) en in juridische zin is haar arbeidsongeschiktheidspercentage pas bij besluit van 21 juli 2011 vastgesteld (lager dan 35%). Dat zij al langer die werkzaamheden heeft verricht doet hier niet aan af. Verweerder heeft deze arbeid niet aangemerkt als duurzaam passend en ervoor gekozen de inkomsten te verrekenen en verweerder kan dan niet met terugwerkende kracht alsnog een eerdere afschattingsbeslissing op basis van de feitelijke inkomsten construeren. Nu duidelijk is dat per 21 juli 2011 haar mate van arbeidsongeschiktheid lager dan 35% is geworden, komt haar het recht toe op een uitloop van één jaar vanaf 21 juli 2011. Dit betekent volgens eiseres dat aan haar vanaf 30 oktober 2011 dus een LAU-uitkering toekomt welke afloopt op 21 juli 2012.
3. Verweerder kan eiseres niet volgen in haar uitleg van artikel 56, derde lid, van de WIA. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij eiseres is vastgesteld dat zij vanaf de aanvang van de uitkering per 30 maart 2009 steeds meer heeft verdiend dan 65% van het maatmankomen per uur en dat daarnaast is vastgesteld dat zij ten tijde van de datum in geding 30 oktober 2011 nog steeds op grond van het verdiende inkomen uit passend werk minder dan 35% is te beschouwen. Volgens verweerder is hoofdzaak dat eiseres, omdat zij met arbeid meer is gaan (blijven) verdienen dan 65% van haar maatmanloon, minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Voor zover de twijfel over de geschiktheid van het werk er aanvankelijk was, is die er niet meer bij de herbeoordeling. Volgens verweerder valt uit de memorie van toelichting niet af te leiden dat in een geval als het onderhavige sprake moet zijn van een aanzegmoment. Meer van belang is vast te stellen wat de verzekerde verdient en of dit meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur is. De langere uitlooptermijn in het derde lid beoogt, op overeenkomstige wijze als in artikel 44 van de WAO, de verzekerde te stimuleren aan het werk te gaan of te blijven zonder direct gevolg voor de WGA-uitkering. De uitlooptermijn in het derde lid kan ook langer zijn dan een jaar, namelijk in de situatie dat de verzekerde nog recht heeft op een LGU-uitkering. In die situatie eindigt de WGA-uitkering pas aan het einde van de LGU-uitkering, om te voorkomen dat de verzekerde in een voorkomend geval een beroep zal moeten doen op de WW. De voorwaarden en hoogte van een WW-uitkering zijn identiek aan die voor een LGU-uitkering. De uitlooptermijn die hier in acht is genomen, is feitelijk ook veel langer geweest dan een jaar (in casu 2 jaar en 7 maanden), een en ander geheel volgens de bepalingen als genoemd in artikel 56, derde lid, van de WIA. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog opgemerkt dat het derde lid van artikel 56 van de WIA ziet op de situatie waarin een verzekerde lopende de uitkering gaat werken, terwijl eiseres al op het moment van aanvang van de uitkering werkte.
4. Partijen verschillen van mening over de uitleg en toepassing van artikel 56, derde lid, WIA. Artikel 56 van de WIA luidt als volgt:
1. Het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat:
a. de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; of
b. er op hem een uitsluitingsgrond (…) van toepassing is;
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dat de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
3. In afwijking van het tweede lid, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, omdat hij met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, één jaar na de dag waarop hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat uit de wettekst (en het samenstel van de drie leden van artikel 56 van de WIA) volgt dat een verzekerde die niet langer tenminste 35% arbeidsongeschikt is of die met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen, tenminste aanspraak heeft op een uitlooptermijn van twee maanden respectievelijk een jaar. De in het derde lid van artikel 56 van de WIA bedoelde uitlooptermijn van één jaar begint te lopen vanaf het moment van aanvang van de werkzaamheden, dat wil zeggen het moment waarop, op basis van de inkomsten uit werkzaamheden, de mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een feitelijk moment. Het gaat om het moment waarop feitelijk verdiensten van een zodanige omvang worden genoten. Bij eiseres is uitlooptermijn van artikel 56, derde lid, van de WIA derhalve aangevangen op 30 maart 2009. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet gehouden hierover een (separaat) besluit te nemen zoals eiseres voorstaat. Op grond van het slot van artikel 56, derde lid, van de WIA eindigt de uitlooptermijn niet eerder dan de dag waarop de WGA-uitkering eindigt. Aangezien de WGA-uitkering van eiseres wordt beëindigd per 30 oktober 2011 heeft de uitlooptermijn voor haar dan ook in feite langer dan één jaar geduurd.
De rechtbank vindt voor dit standpunt ook bevestiging in de memorie van toelichting. Zo wordt daarin gerefereerd aan artikel 44 van de WAO: “Deze langere uitloop beoogt (op overeenkomstige wijze als artikel 44 van de WAO) een verzekerde te stimuleren aan het werk te gaan of te blijven zonder dat direct zijn recht op een WGA-uitkering eindigt”.
5. De beroepsgronden slagen niet. Het bestreden besluit kan stand houden en de rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. A.C. Terwiel-Kuneman en W.J.A.M. van Brussel, leden, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.