zaaknummer / rolnummer: 181945 / HA ZA 11-679
de naamloze vennootschap
VAN MENS & WISSELINK N.V.,
h.o.d.n. Van Mens & Wisselink Advocaten, Belastingadviseurs, Notariaat,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. van Zwijndregt,
[gedaagde], h.o.d.n. Coffeeshop [A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.T.M. van Diepen.
Partijen zullen hierna VMW en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2011, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] exploiteert een coffeeshop te IJmuiden, genaamd [A]. Op 1 oktober 2008 heeft de Belastingdienst aan [gedaagde] meegedeeld een onderzoek in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften 2003 t/m 2007 terzake de loonbelasting, de omzetbelasting en de inkomstenbelasting. In 2009 heeft de Belastingdienst kenbaar gemaakt navorderingsaanslagen (inclusief boetes) te willen opleggen voor ruim € 1.2 miljoen.
2.2. [gedaagde] heeft op 21 oktober 2009 mr. [B] en mr. [C], beiden verbonden aan VMW, gemachtigd om hem “in (fiscaal-)juridische zin te vertegenwoordigen in het kader van het boekenonderzoek dat door de Belastingdienst Holland/Midden is ingesteld bij de onderneming van de heer [gedaagde], Coffeeshop [A], gevestigd op [adres 1].” (prod. E1)
2.3. [gedaagde] heeft in oktober 2009 een (aan)betaling aan VMW gedaan van € 5.000,00. [gedaagde] heeft nadien een tweetal facturen van VMW betaald tot een bedrag van € 23.079,84. Deze facturen zijn verstuurd naar het adres [adres 2].
2.4. VMW heeft in de periode van 16 maart 2010 tot en met 14 februari 2011 (nagenoeg) maandelijks facturen gestuurd aan [gedaagde] tot een totaalbedrag van € 144.432,80 (prod. E2). Omdat betaling zijdens [gedaagde] uitbleef, heeft VMW vanaf maart 2010 tot en met augustus 2010 ten minste maandelijks aanmaningen gestuurd (prod. E3). In augustus 2010 bedroeg de betalingsachterstand € 79.987,65.
2.5. VMW heeft bovengenoemde facturen tot en met mei 2010 gestuurd naar het adres [adres 2]. Vanaf augustus 2010 zijn de facturen gestuurd naar het adres [adres 3]. Alle aanmaningen zijn gestuurd naar het adres [adres 2].
2.6. Bij e-mail van 12 augustus 2010 heeft VMW [gedaagde] een overzicht gestuurd van de nog openstaande declaraties. Op 13 augustus 2010 heeft VMW dit overzicht per post aan [gedaagde] gestuurd naar het adres [adres 3] (prod. E8, 1e en 2e pagina).
2.7. Bij e-mail van 28 september 2010 heeft VMW onder meer aan [gedaagde] geschreven:
“Zoals zojuist telefonisch is besproken verwachten wij u aankomende donderdag (30 september) om 16:00 uur bij ons op kantoor om de openstaande declaraties te bespreken.”
Op 30 september 2010 heeft een gesprek plaatsgehad tussen partijen.
2.8. Nadien, op 29 december 2010 en 14 februari 2011, heeft [gedaagde] op het kantoor van VMW twee contante betalingen gedaan van elk € 5.000,00 groot.
2.9. Op 4 mei 2011 heeft [gedaagde] door ondertekening van de (door VMW opgestelde) vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst een schikking met de Belastingdienst bereikt, (onder meer) inhoudende dat [gedaagde] een bedrag van € 165.000,00 aan belasting is verschuldigd over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 (prod. G3 bij CvA).
3. Het geschil
3.1. VMW vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 134.432,81 (hoofdsom), € 11.579,89 (rente tot en met 1 juli 2011) en € 2.842,00 (buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de rente over de hoofdsom vanaf
2 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. VMW heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] met haar in 2009 een overeenkomst van opdracht heeft gesloten tot het verrichten van juridische en fiscale diensten. VMW heeft voor haar werkzaamheden steeds nauwkeurig gespecificeerde facturen aan [gedaagde] verzonden, welke facturen hij zonder protest heeft behouden.
4.2. Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij geen opdracht aan VMW heeft gegeven voor de werkzaamheden, zoals die door VMW in rekening zijn gebracht. Dit geldt met name voor de werkzaamheden die door derden zijn verricht. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat de werkzaamheden die door het kantoor Alvarez & Marsal (A&M) zijn verricht - het in kaart brengen van de administratie over de jaren 2003-2007 - niet met hem zijn besproken en is voorts van mening dat deze werkzaamheden niet noodzakelijk waren, omdat de administratie al door zijn eigen boekhouder ([D]) inzichtelijk was gemaakt. Daarnaast heeft [gedaagde] ten verwere aangevoerd dat de hoogte van de facturen excessief is. [gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat hij de facturen, die naar het adres [adres 2] zijn gestuurd, niet heeft ontvangen. [gedaagde] stelt dat hij vanaf eind 2009 niet meer op het adres [adres 2] woont, maar op het adres [adres 3], en dat hij zijn adreswijziging meermalen aan VMW heeft doorgegeven. [gedaagde] stelt dat hij zich, zodra hij medio 2010 met het openstaande bedrag werd geconfronteerd, heeft verzet tegen de hoge rekeningen. Volgens [gedaagde] ontbreekt het de facturen aan (een adequate) verantwoording van de werkzaamheden, naar aard en hoeveelheid. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat door VMW geen tarief is gestipuleerd, niet voor de eigen werknemers en niet voor de werknemers van A&M.
4.3. Voor zover het verweer van [gedaagde] aldus dient te worden begrepen dat tussen [gedaagde] en VMW in het geheel geen overeenkomst van opdracht is gesloten, verwerpt de rechtbank dat verweer. Daartoe wijst de rechtbank erop dat [gedaagde], zoals hij ter comparitie heeft verklaard, na een eerste bespreking met VMW over zijn geschil met de Belastingdienst, zijn administratie bij VMW heeft ingeleverd en een aanbetaling heeft gedaan van € 5.000,00. Bovendien heeft [gedaagde] op 21 oktober 2009 de in rov. 2.2 genoemde machtiging getekend, heeft hij twee facturen van VMW van in totaal ruim € 23.000,00 betaald (zie rov. 2.3) en heeft hij op 29 december 2010 en 14 februari 2011 twee contante betalingen gedaan van elk € 5.000,00 (zie rov. 2.8). (Reeds) hieruit kan genoegzaam worden afgeleid dat [gedaagde] een opdracht aan VMW heeft gegeven tot het verlenen van (fiscaal)juridische diensten in verband met zijn geschil met de Belastingdienst. Dat partijen niet expliciet een uurtarief zijn overeengekomen, zoals [gedaagde] stelt, doet hieraan niet af.
4.4. De vraag die vervolgens aan de orde komt, heeft betrekking op de inhoud althans de omvang van de opdracht. De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat onder de door hem gegeven opdracht aan VMW niet de door M&A verrichte werkzaamheden vallen. Enerzijds omdat deze werkzaamheden niet vooraf met [gedaagde] zijn besproken en anderzijds omdat zij niet noodzakelijk waren. Uitgangspunt bij het vaststellen van de inhoud/omvang van de overeenkomst is dat moet worden gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst, aangevuld met (eventuele) latere instructies en afspraken, een en ander met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Indien sprake is van een opdracht in min of meer algemene bewoordingen vloeit uit de zorg die een goed opdrachtnemer op grond van art. 7:401 BW in acht moet nemen voort dat hij zelf zal moeten bepalen welke concrete werkzaamheden in de gegeven omstandigheden vanwege deze zorg vereist zijn. De opdrachtgever zal dan vooral zijn aangewezen op controle achteraf door middel van verplichtingen tot terugkoppeling en verificatie, mededelingen en informatie (vgl. art. 7:403 lid 1 BW).
4.5. VMW stelt zich op het standpunt dat alle door/via haar verrichte werkzaamheden onder de door [gedaagde] gegeven opdracht vallen. VMW heeft geen schriftelijke overeenkomst van opdracht overgelegd, waaruit de omschrijving van de door VMW te verrichten werkzaamheden zou (kunnen) blijken. De door VMW overgelegde machtiging van 21 oktober 2009 kan niet als zodanig worden aangemerkt. Bovendien heeft VMW ter comparitie verklaard niet te weten of de inschakeling van A&M (nadien) met [gedaagde] is besproken. Hier komt nog bij dat de facturen van 16 maart 2010 en 16 april 2010 die VMW aan [gedaagde] heeft verzonden, waarin voor A&M declaraties van € 20.120,63 respectievelijk € 30.043,12 als “belaste verschotten” bij [gedaagde] in rekening zijn gebracht, geen enkele (nadere) specificatie van de door A&M verrichte werkzaamheden bevatten. Niet duidelijk is dus welke werkzaamheden, wanneer en tegen welk tarief door A&M zijn verricht. Mede in het licht van de omvang van het bij [gedaagde] in rekening gebrachte bedrag voor de door A&M verrichte werkzaamheden en de stelling van [gedaagde] dat de administratie al door zijn eigen boekhouder inzichtelijk was gemaakt, kan niet reeds worden aangenomen dat met de opdracht tot het verlenen van fiscaal(juridische) diensten in verband met zijn geschil met de Belastingdienst, [gedaagde] opdracht voor deze boekhoudkundige werkzaamheden heeft gegeven. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] zal de rechtbank VMW daarom bewijs opdragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat onder de door [gedaagde] aan VMW gegeven opdracht de door A&M verrichte werkzaamheden vallen, welke werkzaamheden VMW bovendien nader zal moeten specificeren.
4.6. Wat betreft de overige werkzaamheden die VMW (zelf) heeft verricht en waarvoor zij vanaf maart 2010 tot en met februari 2011 gespecificeerde facturen aan [gedaagde] heeft gestuurd, is de rechtbank van oordeel dat zij wel onder de door [gedaagde] gegeven opdracht vallen. [gedaagde] heeft de stellingen van VMW te dienaangaande niet (voldoende gemotiveerd) betwist, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Immers, aan de hand van de door VMW overgelegde specificaties bij de facturen, waaruit blijkt welke werkzaamheden VMW, wanneer en tegen welk tarief heeft verricht, had [gedaagde] concreet kunnen (en moeten) onderbouwen welke werkzaamheden volgens hem buiten de opdracht vallen. Dat [gedaagde], zoals hij stelt, eerst vanaf medio 2010 met de facturen (en specificaties) is geconfronteerd, doet hieraan niet af, omdat hij inmiddels geruime tijd met alle facturen en bijbehorende specificaties van VMW bekend is. Van de ter comparitie aan [gedaagde] gegeven gelegenheid om alsnog bij akte commentaar te leveren op de door VMW toegezonden nadere stukken heeft hij ook geen gebruik gemaakt. Anders dan bij de door A&M verrichte werkzaamheden, volgt de rechtbank [gedaagde] dus niet in zijn (niet nader onderbouwde) stelling dat het de facturen aan een adequate verantwoording van de werkzaamheden, naar aard en hoeveelheid, ontbreekt.
4.7. Het verweer van [gedaagde] dat de hoogte van de facturen excessief is, is niet nader onderbouwd. Voor zover deze stelling betrekking heeft op de door VMW zelf verrichte werkzaamheden, wordt hieraan dan ook – mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.6 is geoordeeld – voorbij gegaan. In zoverre ligt de vordering van VMW dus voor toewijzing gereed. Voor zover het verweer ziet op de door A&M verrichte (tot op heden ongespecificeerde) werkzaamheden, zal [gedaagde], wanneer VMW slaagt in haar bewijsopdracht, nog in de gelegenheid worden gesteld om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen.
4.8. Het bovenstaande leidt ertoe dat VMW – overeenkomstig haar aanbod daartoe – in de gelegenheid zal worden gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de door A&M verrichte werkzaamheden onder de door [gedaagde] aan haar gegeven opdracht vallen. Daarbij dient VMW tevens te specificeren welke werkzaamheden A&M, wanneer en tegen welk tarief heeft verricht, zodat [gedaagde] op dit punt zijn verweer over de hoogte van de facturen concreet kan onderbouwen.
4.9. Indien VMW in het kader van de bewijsopdracht voornemens is getuigen op te roepen, moet bij het oproepen van de getuigen rekening ermee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.10. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op de zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
4.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. draagt VMW op te bewijzen dat de door A&M verrichte werkzaamheden onder de door [gedaagde] aan haar gegeven opdracht vallen,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 april 2012 voor uitlating door VMW of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat VMW, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat VMW, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juli direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. E.L. Grosheide en mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.