ECLI:NL:RBHAA:2012:BY2164

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740760-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en wapenbezit in het uitgaansleven

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsdelicten in het uitgaansleven. De verdachte heeft op 10 juni 2012 in Haarlem een jongen, die hij niet kende en vermoedelijk de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin was, een harde kopstoot gegeven. Dit leidde ertoe dat het slachtoffer enige tijd buiten bewustzijn was en met een ambulance naar het ziekenhuis moest worden vervoerd. Kort daarna heeft de verdachte in een steeg twee vrienden van het slachtoffer met een ploertendoder aangevallen, waarbij één van hen een fikse hoofdwond opliep en de ander een verwonding aan zijn lip die gehecht moest worden. De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte kan worden gekarakteriseerd als zinloos geweld, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en heeft een werkstraf van 200 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan 154 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 154 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeling bij De Waag.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en het dragen van een wapen. De rechtbank heeft de verdachte ook een taakstraf opgelegd en de ploertendoder onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740760-12
Uitspraakdatum: 10 oktober 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Haarlem in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen met een ploertendoder in het gezicht en/of tegen de lip te slaan en/of voornoemde [slachtoffer 2] een of meer malen met een ploertendoder op het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Haarlem, in elk geval in Nederland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Kromme Elleboogsteeg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan met een ploertendoder in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of het slaan met een ploertendoder op het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, een of meermalen met de ploertendoder in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of een of
meermalen met de ploertendoder op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een gescheurde lip) voor [slachtoffer 1] en/of (een hoofdwond en/of een hersenschudding) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een kopstoot in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Haarlem in elk geval in Nederland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), een kopstoot in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Haarlem, in elk geval in Nederland een of meer wapens van categorie I, onder III, te weten een ploertendoder, heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
Ter zake van de feiten 1 primair en 2 subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 154 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de Reclassering, hij de reeds aangevangen training Alcohol en Geweld voortzet en een behandeling bij De Waag ondergaat. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Met betrekking tot feit 3, dat volgens de officier van justitie een overtreding betreft, heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete wordt opgelegd van € 170,- subsidiair 3 dagen hechtenis. Tenslotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder verdachte in beslag genomen ploertendoder dient te worden onttrokken aan het verkeer.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 10 juni 2012 boos werd toen hij zijn toenmalige ex-vriendin [betrokkene 1] met haar nieuwe vriend, [slachtoffer 3], op de Grote Markt in Haarlem zag. Hij wilde [betrokkene 1] wat aandoen, hij wilde haar pijn doen, maar omdat hij, zoals hij zelf zegt, geen meisjes slaat, heeft hij zijn woede op [slachtoffer 3] gericht. Verdachte is op aangever afgerend en heeft hem onverhoeds een kopstoot tegen de zijkant van zijn hoofd gegeven. Die kopstoot was zo hard dat [slachtoffer 3] daardoor direct neer ging en enkele minuten buiten bewustzijn is geweest.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe brengen. Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarbij komt geen doorslaggevend gewicht toe aan het feit dat het slachtoffer als gevolg van de kopstoot enige tijd buiten bewustzijn is geweest.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (met name HR 22 november 2011, LJN BT6368) leidt de rechtbank af dat het geven van een (harde) kopstoot op zichzelf nog geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Gelet daarop ziet de rechtbank in casu geen ruimte om tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak voor deze feiten is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 11 juni 2012 (dossierparagraaf 21);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 11 juni 2012 (dossierparagraaf 22);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 11 juni 2012 (dossierparagraaf 23);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 12 juni 2012 (dossierparagraaf 24);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2012 (dossierparagraaf 28);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2012 (dossierparagraaf 29);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2012 (dossierparagraaf 30);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2012 (dossierparagraaf 31a).
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
Feit 1
Primair
hij op 10 juni 2012 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal met een ploertendoder in het gezicht tegen de lip te slaan en voornoemde [slachtoffer 2] meer malen met een ploertendoder op het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
Subsidiair
hij op 10 juni 2012 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 3
hij op 10 juni 2012 te Haarlem, een wapen van categorie I, onder III, te weten een ploertendoder, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van feit 1 primair
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het slaan met de ploertendoder gerechtvaardigd was nu sprake was van noodweer, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit verdachtes eigen verklaringen, alsmede de processen-verbaal uitkijken camerabeelden, komt naar voren dat verdachte nadat hij [slachtoffer 3] een kopstoot had gegeven de Kromme Elleboogsteeg in is gerend. Daar heeft hij om een hoek een ploertendoder onder handbereik gelegd. Vervolgens heeft hij een afwachtende houding aangenomen. Op enig moment hoorde hij naast zijn vrienden andere personen, van wie later bleek dat dit [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren, in de steeg. Verdachte is met de ploertendoder in zijn handen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgerend. Hij heeft [slachtoffer 2] eerst omver geduwd. Na deze duw maakte [slachtoffer 2] aanstalten om op te staan. Nog voordat [slachtoffer 2] overeind stond heeft verdachte [slachtoffer 2] tot twee maal toe met de ploertendoder op het hoofd geslagen. Nadat verdachte [slachtoffer 2] had geslagen zag hij vanuit zijn ooghoeken [slachtoffer 1] in zijn richting komen. Daarop heeft verdachte ook naar [slachtoffer 1] uitgehaald met de ploertendoder. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze gang van zaken geenszins dat sprake is geweest van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Uit de bewijsmiddelen volgt veeleer dat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft opgezocht. Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat zelfs als wel sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, het handelen van verdachte buiten alle proporties was, zodat ook om die reden de rechtbank het verweer zou verwerpen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan verdachte met betrekking tot feit 1 primair, zoals ook door verdachte zelf ter terechtzitting is opgemerkt, geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 2: Mishandeling
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het omtrent verdachte door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport d.d. 27 juli 2012 is gebleken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 augustus 2012.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in één en dezelfde nacht schuldig gemaakt aan ernstige geweldsdelicten die hebben plaatsgevonden in het uitgaansleven. Allereerst heeft verdachte een jongen die hij niet kende en van wie hij vermoedde dat dit de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin was, uit het niets een harde kopstoot gegeven. Als gevolg daarvan is het slachtoffer enige tijd buiten bewustzijn geweest en uiteindelijk met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd alwaar hij te horen kreeg dat hij van geluk mocht spreken dat hij geen hersenbloeding had gekregen. Korte tijd hierna heeft verdachte in een steeg twee vrienden van deze jongen die verhaal kwamen halen met een ploertendoder geslagen. Hierbij heeft hij één jongen twee keer met de ploertendoder op het hoofd geslagen en één jongen tegen zijn lip. Als gevolg hiervan heeft het eerste slachtoffer een fikse hoofdwond opgelopen en het tweede slachtoffer een verwonding aan zijn lip, die gehecht moest worden. Het behoeft geen betoog dat de gevolgen van het slaan met een dergelijk wapen, dat aan het uiteinde is verzwaard, vele malen ernstiger hadden kunnen zijn dan zij uiteindelijk bleken. In het door de politie opgestelde proces-verbaal waarin dit wapen staat beschreven, wordt opgemerkt dat het slaan met een dergelijk voorwerp tegen het hoofd tot de dood van een persoon kan leiden. Dat het handelen van verdachte niet tot zeer ernstig letsel heeft geleid is slechts een gelukkige omstandigheid en geenszins aan verdachte te danken.
Het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een vorm van zinloos geweld in het uitgaansleven waarvan helaas meerdere voorbeelden zijn te vinden.
Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij het uitgaanspubliek in het bijzonder.
Uit het rapport van de Reclassering komt naar voren dat met name het alcoholgebruik van verdachte als risicofactor voor recidive heeft te gelden. De Reclassering komt tot de conclusie dat zonder gedragsbeïnvloeding het risico op recidive hooggemiddeld is. Teneinde het recidiverisico te beperken heeft de Reclassering geadviseerd verdachte Reclasseringstoezicht, een meldplicht, een behandeling bij de Waag en de verplichting tot voortzetting van de Training Alcohol en Geweld op te leggen.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met diens jonge leeftijd en met de omstandigheid dat uit zijn strafblad naar voren komt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien, hetgeen ook naar voren komt uit de omstandigheid dat verdachte, via een derde, contact heeft gezocht met de slachtoffers en heeft geïnformeerd naar hun toestand. Tenslotte spreekt ten voordele van verdachte dat hij reeds is aangevangen met de training Alcohol en Geweld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat naast een forse werkstraf van het na te noemen aantal uren een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank naast het verplichte contact met de Reclassering, een meldplicht, deelname aan de training Alcohol en Geweld en een behandeling bij de Waag noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Nu er voorts, gelet op de lichtvaardige en willekeurige wijze waarop verdachte telkens tot zijn gewelddadig handelen is gekomen, zonder gedragsbeïnvloeding ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank desgevorderd bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Nu overtreding van het eerste lid van artikel 13 van de Wet Wapens en Munitie op grond van artikel 55 in verbinding met artikel 56 van die zelfde wet, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, een misdrijf en geen overtreding is, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte ook nog een geldboete op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven ploertendoder, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd met de wet is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 154 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland,
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich op bepaalde tijdstippen moet melden bij Reclassering Nederland;
- verdachte in het kader van de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en een eventuele avondklok daaronder begrepen;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij de reeds aangevangen Training Alcohol en Geweld naar behoren afrondt.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer: 1 ploertendoder
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.
Mr. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.