ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7265

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740480-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op nieuwe vriend ex-vriendin in Haarlem met voorbedachte rade

In de zaak van de moord in het Straatje van Oosterzee te Haarlem heeft de rechtbank op 13 september 2012 uitspraak gedaan. De verdachte, een man die niet kon verkroppen dat zijn ex-vriendin een nieuwe relatie had, heeft op 11 april 2012 de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin in diens woning doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien hij een geladen revolver had meegenomen naar de woning van het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de maatschappelijke opvattingen over de hoogte van straffen in dergelijke zaken zijn veranderd en legde een gevangenisstraf op van 15 jaar, terwijl de officier van justitie 10 jaar had geëist. De rechtbank benadrukte de ernst van de daad en het onherstelbare leed dat aan de nabestaanden is toegebracht. De verdachte had eerder doodsbedreigingen geuit aan het adres van het slachtoffer en was zich bewust van zijn recht op een advocaat, maar besloot toch een verklaring af te leggen zonder zijn recht op consultatie te gebruiken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de rechtsorde had geschokt, maar ook onbeschrijfelijk leed had veroorzaakt bij de nabestaanden. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte lijdt aan een depressieve stoornis, maar oordeelde dat dit niet afdeed aan de ernst van zijn daden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740480-12
Uitspraakdatum: 13 september 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, Huis van Bewaring Demersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 11 april 2012 te Haarlem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen (met) een revolver, althans een vuurwapen, op het hoofd en/of lichaam geschoten/afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
feit 2
hij op of omstreeks 11 april 2012 te Haarlem een of meer wapens van categorie II, te weten een revolver (merk: Enfield M22), en/of munitie van categorie II en/of III, te weten diverse patro(o)n(en) van diverse merken, voorhanden heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1, impliciet primair, en onder feit 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaren. Het inbeslaggenomen wapen en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
4. Bewijs
4.1. Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte op 11 april 2012 onrechtmatig is geweest. Het proces-verbaal van aanhouding vermeldt, volgens de raadsman ten onrechte, dat verdachte op heterdaad is aangehouden. Bovendien is verdachte op 11 april 2012, meteen nadat hij zich op het politiebureau heeft gemeld, gehoord zonder gewezen te zijn op de cautie en in strijd met het consultatierecht. Als gevolg hiervan is het bewijs onrechtmatig verkregen, zodat - via de weg van de bewijsuitsluiting - vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich op 11 april 2012 omstreeks 12.45 uur aan de balie van het politiebureau Spaarne Oost te Haarlem gemeld. Hij verklaarde spontaan tegen de baliemedewerkster dat hij zojuist iemand had doodgeschoten en overhandigde daarbij aan haar een tasje met daarin, naar zijn zeggen, een vuurwapen. De Chef van Dienst bevestigde even later dat er inderdaad een wapen in het tasje zat. Verdachte is vervolgens door de aanwezige verbalisanten meegenomen naar een aparte spreekkamer. Verdachte verklaarde wederom spontaan tegenover deze verbalisanten dat hij zojuist iemand had doodgeschoten en dat dat gebeurd was in het Straatje van Oosterzee [perceelnummer] te Haarlem. Nadat de politie omstreeks 13.00 uur vastgesteld had dat op het door verdachte genoemde adres inderdaad een overleden slachtoffer aanwezig was, is verdachte om 13.05 uur aangehouden, waarbij hem de cautie is gegeven en hij op zijn consultatierecht is gewezen. Verdachte heeft tijdens zijn verhoren verklaard dat hij, nadat hij het slachtoffer had neergeschoten, is vertrokken uit de woning van het slachtoffer en direct naar het politiebureau is gereden. Gezien de korte tijdspanne tussen het plegen van het delict, het melden op het politiebureau en het aantreffen van het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ontdekking op heterdaad conform artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering. De direct daarop volgende aanhouding van verdachte moet daarom worden aangemerkt als een aanhouding op heterdaad conform artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht de aanhouding derhalve rechtmatig.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte nog niet de cautie hoefde te worden gegeven en dat hij nog niet op zijn consultatierecht hoefde te worden gewezen op het moment dat hij zich bij de balie van het politiebureau meldde met de spontane mededeling dat hij zojuist iemand had doodgeschoten. De cautie dient immers gegeven te worden voordat een verdachte wordt verhoord, dat wil zeggen voordat hem vragen worden gesteld over zijn mogelijke betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit, hetgeen tijdens deze spontane mededeling van verdachte aan de balie nog niet het geval was. Bijgevolg had verdachte op dat moment ook (nog) geen aanspraak op de raadpleging van een advocaat. Voorts is het alleszins redelijk dat de verbalisanten eerst de mededeling van verdachte dat hij zojuist iemand had doodgeschoten hebben geverifieerd alvorens hem daadwerkelijk als verdachte van een moord aan te merken en vervolgens aan te houden. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat direct na zijn aanhouding aan verdachte de cautie is gegeven en hij gewezen is op zijn consultatierecht. Verdachte heeft vervolgens aangegeven dat hij niets te verbergen had en onder andere verklaard dat hij net [slachtoffer] door het hoofd heeft geschoten op het adres Straatje van Oosterzee [perceelnummer] te Haarlem. Over de aanleiding tot zijn daad wilde verdachte echter niet verklaren voordat hij met zijn advocaat had gesproken. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte zich dus bewust was van zijn recht op een advocaat maar hij toch ervoor heeft gekozen om zonder gebruik te maken van zijn consultatierecht voornoemde verklaring af te leggen. Concluderend is de rechtbank derhalve van oordeel dat de cautieplicht noch het consultatierecht zijn geschonden.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1, impliciet primair, en feit 2.1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 11 april 2012 is verdachte naar de woning gelegen aan het Straatje van Oosterzee [perceelnummer] te Haarlem gegaan, alwaar [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) woonde.2 Verdachte had een kaliber .38 revolver van het merk Enfield en munitie bij zich gestoken.3 De revolver had verdachte geladen voordat hij met zijn auto naar de woning van het slachtoffer vertrok.4 Verdachte heeft vervolgens bij die woning aangebeld en het slachtoffer heeft de deur open gedaan. Samen zijn zij naar de woonkamer gegaan en ieder is op een van de twee aanwezige banken gaan zitten. Na het wisselen van enkele woorden stond verdachte op.5 Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer, terwijl deze ook vanaf de bank aan het opstaan was, eenmaal op korte afstand door het voorhoofd geschoten.6 Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden.7
Een week voor het schietincident heeft verdachte tegen [betrokkene 2] gezegd dat hij er achter was gekomen dat [betrokkene 1] een relatie had met het slachtoffer. Verdachte was erg boos. Hij zei tegen [betrokkene 2] dat hij op het punt had gestaan om het slachtoffer om te leggen en dat hij "in staat was om een blaffer tegen zijn kop te zorgen."8 Verdachte heeft ook tegen zijn neef [betrokkene 3] gezegd dat hij het slachtoffer voor zijn kop zou schieten.9 Verder heeft verdachte aan [betrokkene 4] gevraagd: "als je ruzie krijgt en die ander gaat dood, wat voor straf krijg je dan?" of woorden van gelijke strekking.10 Ten slotte heeft verdachte meerdere malen tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij het slachtoffer dood zou maken.11 [betrokkene 1] maakte zich dusdanig zorgen om de situatie dat zij op 11 april 2012 's ochtends [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]), medebewoner van de woning aan het Straatje van Oosterzee [perceelnummer], heeft gebeld en hem gevraagd heeft op zijn hoede te zijn omdat verdachte het slachtoffer ging vermoorden.12
Verdachte wist dat het slachtoffer bij [betrokkene 5] woonde13 en heeft een week voor het schietincident aan een gemeenschappelijke kennis gevraagd of dat nog steeds het geval was.14 Verdachte wist dat [betrokkene 5] op 11 april 2012 aan het werk en derhalve niet thuis was. Dat zag hij bevestigd toen hij op die dag bij de woning aan het Straatje van Oosterzee [perceelnummer] aankwam en zag dat de auto van [betrokkene 5] niet bij zijn huis geparkeerd stond.15
4.3. Bewijsoverweging m.b.t. de voorbedachte raad
Verdachte heeft verklaard dat hij niet van plan was het slachtoffer dood te schieten. Hij is naar de woning gegaan om met het slachtoffer te praten over diens relatie met [betrokkene 1] en heeft het wapen enkel meegenomen omdat hij zich bedreigd voelde en hij bang was dat het slachtoffer of iemand anders in de woning ook een wapen zou hebben. Volgens verdachte escaleerde het plotseling tijdens hun ontmoeting, waardoor hij heeft geschoten. De raadsman van verdachte concludeert hieruit dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en derhalve van het onder feit 1, impliciet primair, tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht verdachtes verklaring volstrekt onaannemelijk. Verdachte heeft in de weken voorafgaand aan het schietincident geïnformeerd of het slachtoffer nog bij [betrokkene 5] woonde. Daarnaast heeft hij tegenover diverse personen doodsbedreigingen aan het adres van het slachtoffer geuit. Op 11 april 2012 is hij vervolgens met een, daartoe op die dag geladen, revolver naar de woning van het slachtoffer gegaan. Dat hij dit wapen slechts bij zich had omdat hij zich bedreigd voelde en bang was dat het slachtoffer of iemand anders in de woning ook een wapen zou hebben, is naar het oordeel van de rechtbank al onaannemelijk omdat verdachte, naar eigen zeggen, nooit is bedreigd door het slachtoffer16 en nooit heeft gezien dat het slachtoffer een wapen had.17 Daarbij heeft verdachte zich er van verzekerd dat [betrokkene 5] niet in de woning aanwezig was.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte geen helderheid heeft kunnen of willen verschaffen over het doel van zijn bezoek aan het slachtoffer. Verdachte komt niet verder dan dat hij met het slachtoffer, voor wie hij naar eigen zeggen zo bang was dat hij ter bescherming een wapen bij zich had gestoken, face to face wilde praten over diens relatie met [betrokkene 1]. Op de vraag wat verdachte precies wilde bespreken en wat hij daarmee wilde bereiken, is verdachte het antwoord schuldig gebleven. Verdachte heeft bovendien niet kunnen verklaren waarom hij dan niet op een andere, minder confronterende wijze, contact met het slachtoffer heeft gezocht, bijvoorbeeld door deze te bellen of op straat aan te spreken. Ten slotte heeft verdachte niet kunnen duidelijk maken in hoeverre het, naar zijn eigen zeggen, in de woning tussen hem en het slachtoffer escaleerde. Ook uit het sporenonderzoek blijkt geenszins dat sprake is geweest van een gevecht of worsteling tussen het slachtoffer en verdachte.
Gelet op alle hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op zijn besluit het slachtoffer van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het door de raadsman naar voren gebrachte verweer omtrent de bruikbaarheid van het wapen als gevolg van de gebruikte munitie, vindt zijn weerlegging reeds in de door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1
hij op 11 april 2012 te Haarlem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal met een revolver op het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
feit 2
hij op 11 april 2012 te Haarlem een wapen, te weten een revolver (merk: Enfield), en munitie, te weten diverse patronen van diverse merken, van categorie II en III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
Moord
feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 11 april 2012 met een vuurwapen een jonge man, [slachtoffer], in koele bloede doodgeschoten door hem eenmaal in het voorhoofd te schieten. Dit gebeurde op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar iemand zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft [slachtoffer] zijn meest kostbare bezit, namelijk zijn leven, afgenomen. Daarnaast heeft deze moord onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed aan de nabestaanden toegebracht, waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de moeder van het slachtoffer, die verder moet leven in het besef dat haar zoon is vermoord. Onder familieleden en vrienden laat de dood van het slachtoffer een grote leegte achter. Door de wijze waarop het slachtoffer aan zijn einde is gekomen, is de rechtsorde ernstig geschokt. Delicten als het onderhavige brengen sterke gevoelens van onrust en angst in de samenleving teweeg. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer zwaar aan. Levensdelicten vormen de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en rechtvaardigen alleen al om die reden een strenge bestraffing.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad, welk wapen hij heeft gebruikt om het slachtoffer van het leven te beroven. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt gevoelens van onveiligheid en voor de samenleving onaanvaardbare consequenties met zich mee. Ook de onderhavige zaak benadrukt de noodzaak daartegen krachtig op te treden.
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank ten voordele van verdachte mee dat hij zich na de moord meteen heeft gemeld op het politiebureau en dat hij geen justitiële documentatie heeft. Wat betreft de persoon van verdachte neemt de rechtbank voorts in overweging dat uit het Triple onderzoek Pro Justitia d.d. 24 juli 2012 is gebleken dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van een depressieve stoornis. Tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten was de depressieve stoornis aanwezig en de onderzoekers veronderstellen een licht verband tussen de depressieve stoornis en het plegen van de moord. Verdachte wordt daarom als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. De rechtbank neemt de conclusies van het Triple onderzoek over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en dat er een straf opgelegd dient te worden die boven de vordering van de officier uitgaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat mede gekeken naar de gemiddelde strafoplegging in vergelijkbare zaken in recente jaren en heeft in aanmerking genomen de verschoven maatschappelijke opvattingen over straftoemeting bij levensdelicten.
Tevens heeft de rechtbank meegewogen de aard en de ernst van de feiten, onder meer tot uitdrukking komend in het onvoorstelbare en onherstelbare leed voor nabestaanden en de grote onrust en hevige verontwaardiging die een dergelijk delict in de samenleving teweeg brengt. Gezien voorts de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) jaren passend en geboden is.
8. Maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de revolver en munitie, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder feit 1 ten laste gelegde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
-24. 1.00 STK Revolver
ENFIELD M22,
299644, voorzien van 5 patronen en 1 huls hele cil
- 25. 6.00 STK Patroon
S&B MONTON 08
299663
- 26. 5.00 STK Patroon
299664 met ster ster
-27. 5.00 STK Patroon
SM7-06
299665
- 31. 5.00 STL Ptaroon
S&B 05
- 32. 6.00 STK Patroon
SME 7-05
299655
- 33. 5.00 STK Patroon
S&B 07
299657
- 34. 11.00 STK Patroon
S&B LUGER 9 MM
299661
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. H.A. Stalenhoef en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.W. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2012.
Mr. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (persoonsdossier, dossierpagina 39, 6e alinea, pagina 41, 12e en 13e alinea en pagina 45, 4e alinea);
3 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (persoonsdossier, dossierpagina 43, 9e en 10e alinea en pagina 46, 4e alinea) en het proces-verbaal Omschrijving Vuurwapen d.d. 22 april 2012 (dossierpagina's 65-66 van het zaaksdossier);
4 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 43 van het persoonsdossier, 10e alinea);
5 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 46 van het persoonsdossier, 5e, 7e, 10e en 12e alinea);
6 Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 11 april 2012 (dossierpagina 27 van het Forensisch dossier, laatste alinea) en het schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Haarlem op 11 april 2012 d.d. 20 juni 2012, zaaknummer 2012.04.12.001, pagina 10 van 10, 3e alinea (opgenomen in het Forensisch dossier);
7 Het pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood d.d. 26 juni 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2012.04.12.001 (los in het dossier);
8 Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] d.d. 1 mei 2012 (dossierpagina 389 van het zaaksdossier, 4e en 6e alinea);
9 Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 3 mei 2012 (dossierpagina 310 van het zaaksdossier, 10e alinea);
10 Het proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4] d.d. 25 april 2012 (dossierpagina 377 van het zaaksdossier, 2e alinea);
11 Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 11 april 2012 (dossierpagina 277 van het zaaksdossier, 5e alinea) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2012;
12 Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] d.d. 11 april 2012 (dossierpagina 264 van het zaaksdossier, 11e alinea);
13 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 44 van het persoonsdossier, 4e alinea);
14 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 26 april 2012 (dossierpagina 393 van het zaaksdossier, 3e alinea);
15 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 45 van het persoonsdossier, 6e en 7e alinea);
16 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 43 van het persoonsdossier, laatste alinea);
17 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierpagina 41 van het persoonsdossier, 8e alinea).