Parketnummer: 15/700163-12 en 15/700567-11 (tul)
Uitspraakdatum: 5 juli 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bakje garnalen en/of een zoetbrood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf HEMA, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1], werkzaam als beveiliger bij genoemd winkelbedrijf, met een gebalde vuist (in het gezicht) probeerde te slaan en/of toen hij verdachte op de grond lag, een of meer malen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschopt, in elk geval een maal die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geschopt en/of (vervolgens) een of meer malen in de (rechter)hand van die [slachtoffer 1] heeft gebeten;
Feit 2
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee althans een of meer Chanel geuren/flesjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Douglas, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 3
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee althans een of meer trainingsjassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Intersport Duo Outlet, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 4
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen winkel goederen ter waarde van 53,96 euro, waaronder scheergel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 5
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trainingsbroek, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Bristol, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een niet ten uitvoergelegde straf en gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, namelijk slechts voor zover dit de gevorderde immateriële schade betreft, en hierbij aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 ten laste is gelegd nu zich in het dossier alleen de bekennende verklaring van verdachte bevindt terwijl een aangifte dienaangaande of voldoende overige bewijsmiddelen ontbreken. Verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde winkeldiefstal bij Bristol.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 10 maart 2012, inclusief de als bijlage daaraan gehechte foto's;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan namens [B.V.] d.d. 10 maart 2012;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 9 maart 2012.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan namens Douglas d.d. 9 maart 2012;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2012, inclusief de als bijlage daaraan gehechte foto's.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan namens Intersport Duo Outlet d.d. 10 maart 2012;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2012, inclusief de als bijlage daaraan gehechte foto's.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan namens Kruidvat d.d. 10 maart 2012, inclusief de als bijlage daaraan gehechte kassabon;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2012, inclusief de als bijlage daaraan gehechte foto's.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
Feit 1
hij op 9 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bakje garnalen en een zoetbrood, toebehorende aan winkelbedrijf HEMA, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1], werkzaam als beveiliger bij genoemd winkelbedrijf, met een gebalde vuist (in het gezicht) probeerde te slaan en toen hij verdachte op de grond lag, in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en vervolgens in de rechterhand van die [slachtoffer 1] heeft gebeten;
Feit 2
hij op 9 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee Chanel flesjes, toebehorende aan winkelbedrijf Douglas;
Feit 3
hij op 9 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee trainingsjassen, toebehorende aan winkelbedrijf Intersport Duo Outlet;
Feit 4
hij op 9 maart 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen goederen ter waarde van 53,96 euro, waaronder scheergel, toebehorende aan winkelbedrijf Kruidvat;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Diefstal, gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde geweld verklaarde verdachte ter terechtzitting dat hij [slachtoffer 1] in de hand heeft gebeten uit overlevingsdrift, toen hij meende te stikken nadat enkele omstanders bij zijn aanhouding hem in bedwang hielden door bovenop hem te gaan zitten. Voor zover hierin een beroep op overmacht moet worden gezien, in die zin dat van verdachte in de gegeven omstandigheden niet mocht worden verwacht dat hij anders dan door middel van geweld het dreigende verstikkingsgevaar zou afwenden, wijst de rechtbank dat verweer af. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de door verdachte geschetste toedracht geen steun vindt in de aangifte van [slachtoffer 1], waarin hij beschrijft dat hij in zijn hand werd gebeten voordat omstanders zich met de aanhouding bemoeiden. Voorts heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank zelf in de situatie gebracht waarin hij met het betreffende gevaar werd geconfronteerd. In die omstandigheden kan verdachte zich niet met succes op overmacht beroepen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het namens de Reclassering van de Justitiële Verslavingszorg van Inforsa GGZ uitgebrachte rapport van 11 mei 2012. Voorts heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 12 maart 2012 waaruit blijkt dat verdachte in dat register vaker is geregistreerd en bovendien al vele malen eerder is veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensdelicten.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van winkeldiefstallen waarbij hij bij verschillende winkelbedrijven eten, kleding en verzorgingsproducten heeft weggenomen. Na bij een van die winkeldiefstallen op heterdaad te zijn betrapt door een beveiligingsmedewerker heeft verdachte getracht aan zijn aanhouding te ontkomen en heeft hij, nadat hij door de beveiligingsmedewerker (opnieuw) tot stoppen was gedwongen, fors geweld gebruikt. Verdachte heeft in zijn poging om te ontsnappen slaande en trappende bewegingen gemaakt richting (het hoofd van) de beveiligingsmedewerker en deze bovendien in zijn hand gebeten.
Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die voor de benadeelden naast schade voornamelijk veel overlast met zich brengen. Deze feiten zijn niet alleen ergerlijk maar brengen voor de benadeelden bovendien financiële schade mee waar de maatschappij in zijn geheel voor opdraait nu winkeliers dergelijke schade in hun prijzen aan de consument plegen door te doorberekenen. Bovendien heeft verdachte letsel en angstgevoelens teweeggebracht bij de beveiligingsmedewerker die, terwijl hij slechts zijn werk deed, geconfronteerd werd met geweld. Bij het plegen van deze feiten heeft verdachte zich louter laten leiden door zijn eigen behoeften en zich in het geheel niet bekommerd om de schade en overlast die hij met zijn handelen veroorzaakt. Verdachte lijkt mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting ook achteraf nauwelijks het laakbare van zijn handelen in te zien maar is eerder verontwaardigd over het feit dat de beveiligingsmedewerker hem niet liet gaan nadat hij de spullen wilde teruggeven. Daar komt bij dat talloze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden hebben opnieuw vermogensdelicten te plegen. Verdachte was nota bene pas enkele dagen op vrije voeten na het ondergaan van een eerder opgelegde ISD-maatregel. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Uit voornoemd rapport van Inforsa komt naar voren dat de kans op recidive groot wordt geacht. Verdachte is langdurig verslaafd aan harddrugs, alcohol en sederende medicatie. Eerdere interventies hebben niet geleid tot doorbreking van de problematische levensstijl van verdachte. Naar de mening van de reclassering is verplicht reclasseringscontact niet geïndiceerd nu dit eerder is mislukt. De reclassering adviseert om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Op basis van het al voorgaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 325,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde materiële schade bij gebrek aan voldoende onderbouwing van die schade, thans niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde materiële schade dan ook niet in de vordering ontvangen.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de toegewezen vordering immateriële schade van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 15 augustus 2011 in de zaak met parketnummer 15/700567-11 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van wederspannigheid en winkeldiefstal gevolgd door geweld, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat zijns inziens het feit dat verdachte op het moment dat hij onderhavige strafbare feiten pleegde in een extramurale setting in het kader van de ISD-maatregel verbleef, er niet aan in weg staat dat de proeftijd op dat moment liep.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank heeft met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging vastgesteld dat, gelet op de mededeling voorwaardelijke veroordeling, de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf is ingegaan op 30 augustus 2011. Op grond van artikel 14b lid 4 van het Wetboek van Strafrecht loopt de proeftijd niet zolang de veroordeelde rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Uit het rapport van de reclassering komt naar voren dat veroordeelde op 5 februari 2012 in de extramurale fase van de ISD-maatregel is gekomen. Voorts blijkt uit voornoemd rapport dat de maatregel op 5 maart 2012 is geëindigd. Deze conclusie vindt bovendien bevestiging in het uittreksel uit het justitieel documentatieregister nu daarin staat dat het vonnis waarbij verdachte tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar is veroordeeld op 6 maart 2010 onherroepelijk is geworden. Onderhavige delicten zijn derhalve enkele dagen na beëindiging van de ISD-maatregel begaan, op een moment waarop verdachte niet langer rechtens zijn vrijheid was ontnomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering kan en dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 36f, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 150,-, bestaande uit de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 150,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door drie dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/700567-11 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 15 augustus 2011.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. E.C.M. van Mierlo en mr J. Snitker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2012.
Mr. Avedissian en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.