RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801595-11
Uitspraakdatum: 28 juni 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2012 en 15 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard Alkmaar, Locatie Amerswiel te Heerhugowaard.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 12453,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 december 2011, omstreeks 15.35 uur, is [medeverdachte 1], met vlucht KL0744 aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, vanuit Lima (Peru). Tijdens een douanecontrole zijn in een zwarte rolkoffer die [medeverdachte 1] als handbagage vervoerde, zogenaamde bodypackers-pakketten aangetroffen. In totaal werden acht pakketten aangetroffen. Bij het testen met een MMC-testset van de witte stof waaruit de pakketten bestonden, trad een positieve kleurreactie op, wat inhoudt dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betreft. Bij weging bleek het nettogewicht van de aangetroffen stof uit de acht pakketten 12.453,8 gram te zijn. Uit het rapport van het Douanelaboratorium is gebleken dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat.
Bij [medeverdachte 1] wordt – onder meer – een oranjekleurige mobiele telefoon aangetroffen, met nummer [telefoonnummer]. Deze telefoon werd opgeroepen nadat [medeverdachte 1] was aangehouden door het nummer [telefoonnummer 2] , welk telefoonnummer die dag in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2]. Omstreeks 16.40 uur is met toestemming van de officier van justitie een observatie gestart en heeft een medewerker van het Schipholteam, verbalisant [verbalisant], de rol overgenomen van de koerier, teneinde de mogelijke afhaler(s) te onderkennen. [medeverdachte 1] wilde niet meewerken, maar heeft desgevraagd wel verklaard dat hij bij een eetgelegenheid zou worden opgehaald. Rond 16.52 uur wordt er op de oranjekleurige telefoon gebeld met nummer [telefoonnummer 3]. Dat telefoonnummer is die dag in gebruik bij verdachte. Verbalisant hoorde een vrouwenstem zeggen dat zij onderweg was naar hem toe en hem vroeg waar hij zich bevond. Om 17.01 uur werd verbalisant [verbalisant] op de oranjekleurige telefoon gebeld door een Nederlandse mobiele telefoon waarbij een Spaanssprekende man vertelde dat de vrouw welke verbalisant zojuist aan de lijn had gehad over een uur zou komen, dat zij onderweg was en eerst zou kijken of het veilig was. Om 17.35 uur belde verdachte opnieuw naar de telefoon van [medeverdachte 1] en zij vroeg opnieuw waar hij zich bevond. Verbalisant zegt dat hij bij het McDonald’s restaurant in lounge 2 zit. Een paar minuten later komt verdachte aanlopen bij de McDonald’s en ging zitten, zij voerde een kort telefoongesprek waarbij zij herhaaldelijk in de richting van verbalisant keek. Rond 17.45 uur wordt er opnieuw gebeld, de Spaanssprekende man vertelde dat zij het toch vreemd vonden dat zij een uur geen contact konden krijgen, wat [medeverdachte 1] droeg ten tijde van het maken van de foto en wat de naam van de moeder was van [medeverdachte 1]. Na dit gesprek loopt verdachte weg, gaat een tweetal winkels binnen zonder iets te kopen en gaat vervolgens weer terug naar de McDonald’s. Om 17.58 uur wordt weer op de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] gebeld, dit keer door een buitenlands mobiel nummer. Een vrijwel accentloos Spaanssprekende man vroeg of alles goed weg, zei dat de vrouw onderweg was en dat deze vrouw familie van hem was. Om 18.02 uur ziet verbalisant [verbalisant 2] dat verdachte een telefoon aan haar oor hield. Om 18.11 uur staat verdachte op, brengt opnieuw de telefoon naar haar oor, loopt voorbij verbalisant [verbalisant], kijkt naar hem en loopt door. Na ongeveer vijf meter keert zij om en loopt naar [verbalisant] die zij aanspreekt in de Spaanse taal met de woorden ‘jij moet met mij mee, ik ben degene die je zou komen ophalen.’ Verder geeft zij nog aan dat zij niet zeker wist of hij de juiste persoon was omdat hij niet zo op de persoon van de foto leek. Vervolgens lopen verdachte en verbalisant [verbalisant] richting de paspoortcontrole, waarbij verdachte aangeeft dat zij afzonderlijk door de paspoortcontrole heen moeten, maar dat alles goed zou komen. In de aankomsthal verklaart verdachte bij de grensbewaking dat zij zou vliegen naar Marokko, maar een dringend telefoontje van thuis had gekregen dat haar kindje ziek was. Ten tijde van haar aanhouding werd bij verdachte een elektronisch vliegticket aangetroffen geldig voor de routes Amsterdam-Parijs-Casablanca op 6 december 2011, met retourdatum 10 december 2011, alsmede een noodpaspoort op naam van [verdachte], afgegeven op 6 december 2011.
Verdachte heeft ter terechtzitting, alsmede bij gelegenheid van haar verhoren bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij door een vriend genaamd [medeverdachte 2], de man van haar nicht, was gevraagd een vriend van hem op te halen op Schiphol. Zij werd in de nacht van 5 op 6 december 2011 gebeld door [medeverdachte 2] en op de 6 december 2011 in de ochtend is hij langsgekomen en heeft het verzoek gedaan. [medeverdachte 2] vertelde dat het om een vriend van hem ging die geen Nederlands sprak en de weg in Nederland niet kende. Hij heeft op de computer een foto van de man laten zien en vertelde dat verdachte hem achter de douane moest ophalen. [medeverdachte 2] zou een ticket betalen om achter douane te geraken. [medeverdachte 2] heeft haar € 550,- gegeven voor het boeken van een vlucht die omstreeks 19.00 uur zou vertrekken en € 20,- parkeergeld. Tevens kreeg zij een Nokia telefoon met daarin twee telefoonnummers: het nummer van [medeverdachte 2] en het nummer van de man die zij moest ophalen. Verdachte hoefde niets anders te doen dan de man ophalen en deze man afleveren bij [medeverdachte 2], die zou wachten bij aankomsthal 1. Verdachte gaat op 6 december omstreeks 15.00 uur met de auto en een tas met kleding naar Schiphol toe. Daar aangekomen kocht zij een ticket naar Casablanca. Het duurde erg lang voor zij de man zag en verdachte belt [medeverdachte 2] op. Van hem moet zij telefonisch contact leggen met zijn vriend. Bij de douanecontrole bleek haar paspoort te zijn verlopen. Na telefonisch contact met [medeverdachte 2] waarin verdachte dit aangeeft en vertelt dat ze naar huis gaat wordt [medeverdachte 2] boos op haar en zegt onder meer ‘dat kan niet, want dan maak je me dood’. Zij moet van hem een noodpaspoort laten maken, zodat zij de man toch kon ophalen. Verdachte laat vervolgens een noodpaspoort maken en gaat hiermee door de douane heen. Achter de douane ziet zij een man in dezelfde kleding als op de foto zitten, alleen is deze man slanker. Zij belt [medeverdachte 2] op en haalt de man bij de McDonald’s op. Nadat zij hem had opgehaald zou zij hem naar aankomsthal 1 brengen, waar [medeverdachte 2] op hen zou wachten.
Verdachte heeft verklaard dat zij € 1.000 euro en een weekeindje naar Spanje met haar kinderen zou krijgen voor het achter de douane ophalen van de man.
Naar aanleiding van het signalement dat verdachte geeft van [medeverdachte 2], wordt [medeverdachte 2] aangetroffen bij café Rembrandt op Schiphol. [medeverdachte 2] wordt onder observatie genomen en vervolgens ook aangehouden.
4.2. Verweren en bewijsoverweging
Verdachte heeft steeds ontkend te hebben geweten dat zij een koerier met een hoeveelheid cocaïne op zou gaan halen. Zij heeft – onder meer – verklaard dat zij voor een vriend van haar een vriend achter de douane op Schiphol zou gaan ophalen, die de Nederlandse taal niet machtig was en de weg niet kende.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Gelet op de hiervoor onder 4.1 vastgestelde gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte, op het moment dat zij gehoor gaf aan het verzoek van [medeverdachte 2] om een haar onbekende man achter de douane af te halen, waarvoor aanzienlijke kosten gemaakt moesten worden en waarvoor verdachte een geldelijke beloning zou ontvangen, zonder nader onderzoek te doen naar de haar toebedeelde opdracht, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aldus mee zou werken aan de (verlengde) invoer van cocaïne.
Namens verdachte heeft de raadsman onder verwijzing naar Hoge Raad 15 december 1998 (NJ 1999, 207) het verweer gevoerd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne, nu de handelingen van verdachte na de inbeslagneming van de cocaïne niet redengevend kunnen zijn voor het vaststellen van een strafrechtelijke betrokkenheid bij het verweten feit. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachtes handelen onvoldoende is om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken, nu de rol van verdachte evident ongelijkwaardig is aan die van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
De raadsman heeft om die redenen vrijspraak bepleit.
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte al voordat [medeverdachte 1] werd aangehouden en de cocaïne in beslag is genomen reeds handelingen heeft verricht die strekten tot het medeplegen van de invoer van cocaïne. Dat verdachtes rol in de nauwe en bewuste samenwerking ondergeschikt was aan de opdrachten van [medeverdachte 2], doet aan de bewezenverklaring van medeplegen niet af. Verdachtes handelen betrof immers een substantiële en tevens onmisbare bijdrage om tot de feitelijke invoer van de cocaïne te komen en werd in nauwe en bewuste samenwerking verricht. De stelling dat rollen van medeplegers geheel gelijkwaardig dienen te zijn vindt geen steun in het recht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dan verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 6 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 12453,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal ruim twaalf kilogram cocaïne. In opdracht van een medeverdachte is verdachte naar Schiphol gegaan om daar achter de douane, in ruil voor een vergoeding, de koerier op te halen. Verdachte heeft aldus, met opzet in voorwaardelijke zin, de koppeling gevormd tussen de koerier en de organisatie. Met haar handelen heeft zij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Met de handel in deze stoffen wordt veel geld verdiend.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte door een langdurige detentie in een zeer moeilijke situatie komt, in verband met haar huisvesting en de zorg voor haar jonge kinderen die nu enkel tijdelijk op andere wijze kan worden ondervangen. De raadsman verzoekt met deze omstandigheden rekening te houden bij de strafoplegging. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de LOVS-richtlijnen in de onderhavige zaak geen goede handvatten bieden, nu de richtlijnen zijn gekoppeld aan gesmokkelde hoeveelheden harddrugs en niet is komen vast te staan dat verdachte daarvan weet had. De richtlijnen doen in het onderhavige geval dan ook geen recht aan de mate van schuld, aldus de raadsman.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Anders dan door de officier van justitie is geëist, ziet de rechtbank evenwel in de persoon van verdachte, haar persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden waaronder zij het feit heeft begaan aanleiding te bepalen dat een fors gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat zij ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNDERTIG (32) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWAALF (12) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mrs. M. Hoendervoogt en B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2012.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.