De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Nu met het besluit van 9 november 2011 niet geheel aan eiser is tegemoetgekomen, strekt het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich mede uit tot dit nieuwe besluit.
2.5 Het besluit van 9 november 2011 vervangt het besluit van 1 december 2009. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 1 december 2009. Het beroep van eiser hiertegen zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.6 Ten aanzien van het besluit van 9 november 2011 overweegt de rechtbank het volgende.
2.7 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder al dan niet geheel van de herziening en terugvordering had moeten afzien.
2.8 De vraag of eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, beantwoord de rechtbank bevestigend. Vast staat en ook niet in geschil is dat eiser niet alle als zelfstandige gewerkte uren heeft opgegeven. Eiser heeft zich met zijn bedrijf AMD Consultancy per 1 maart 2005 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Met de beslissingen van 1 juni 2005, 19 oktober 2005, 11 januari 2006 en 8 februari 2006 werd zijn recht op WW oplopend gedeeltelijk beëindigd vanwege de op de werkbriefjes opgegeven zelfstandige werkzaamheden. Met het besluit van 7 maart 2006 is zijn uitkering per 12 februari 2006 volledig beëindigd, omdat eiser vanaf dan voor 40 uur per week als zelfstandige werkzaam was. Uit onderzoek is echter gebleken dat eiser een onjuist aantal gewerkte uren (te weinig uren) heeft verantwoord op de werkbriefjes WW en dat hij al eerder dan 2 mei 2005 met werkzaamheden als zelfstandige is gestart. Eiser heeft aan verweerder alleen zijn direct productieve uren doorgegeven en niet ook de zogenaamde indirecte uren, zoals administratie, acquisitie en reisuren, terwijl hij daartoe wel verplicht was.
2.9 Op grond van de artikelen 22a, eerste lid, aanhef en ander a, en 36, eerste lid, van de WW is verweerder in dit geval dan ook verplicht tot herziening van de WW-uitkering en tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald. Dat enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur daaraan in de weg zou staan is niet gebleken. Evenmin is gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Van een dringende reden in de zin van artikel 36, vierde lid, van de WW, kan slechts sprake zijn indien de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft geleid. Hiervan is niet gebleken.
2.10 Eiser heeft gesteld dat verweerder hem onvoldoende heeft voorgelicht over de op te geven uren. Verweerder heeft dienaangaande beleid opgesteld.
2.11 De voormelde Handleiding van verweerder bevat een aantal algemene regels op grond waarvan verweerder eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van gewerkte uren als zelfstandige. Correctie vindt wel plaats indien de belanghebbende wel uren als zelfstandige aan verweerder heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop verweerder informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van de direct productieve uren. In geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Dit uitgangspunt is onder 2.2 van de Handleiding verder uitgewerkt.
2.12 Op grond van het beleid zoals opgenomen in de Handleiding ziet verweerder ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn, af van herziening en terugvordering. Dit beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Zie voor dit oordeel ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2011 (LJN: BP7501). Daarbij geldt dat de aanwezigheid en de toepassing van het beleid door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
2.13 De rechtbank ziet zich in dit kader geplaatst voor de vraag of eiser door verweerder voldoende is geïnformeerd over het feit dat hij naast de direct productieve uren, ook de indirecte uren die hij heeft gewerkt als zelfstandige moest doorgeven op zijn werkbriefjes.
2.14 De eerder genoemde bezwaaradviescommissie heeft hierover geoordeeld dat uit geen van de gespreksverslagen blijkt dat eiser in gesprekken is ingelicht over de verplichting tot verantwoording van indirecte uren op de werkbriefjes. Wat betreft de gesprekken krijgt eiser dan ook het voordeel van de twijfel. Voorts is gebleken dat eiser is geïnformeerd over zijn rechten en plichten door middel van toezending van een tweetal brieven van 7 maart 2005 en 4 mei 2005, waarvan niet vaststaat of eiser de brief van 4 mei 2005 ook heeft ontvangen. Gelet hierop was de bezwaaradviescommissie van oordeel dat slechts op grond van de brief van 7 maart 2005 beoordeeld kon worden of eiser voldoende was geïnformeerd over de op te geven uren. De bezwaaradviescommissie was van oordeel dat op grond van deze brief eiser slechts wist, of behoorde te weten, dat uren besteed aan acquisitie als werkzaamheden van een zelfstandige verantwoord moesten worden. Niet kan worden vastgesteld of eiser is voorgelicht over de verplichting tot verantwoording van administratie, reisuren en overige indirecte uren, zodat deze uren volgens de bezwaaradviescommissie bij de herziening buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Verweerder heeft conform dit advies van de bezwaaradviescommissie opnieuw besloten en de herziening en terugvordering aangepast.
2.15 In geschil is gelet hierop nog slechts de vraag of eiser wist of behoorde te weten dat hij ook uren besteed aan acquisitie moest doorgeven aan verweerder.
In de brief van 7 maart 2005 staat onder meer het volgende vermeld:
“Onder oriëntatieactiviteiten wordt onder andere verstaan het onderzoeken van financieringsmogelijkheden, het bekijken van vestigingseisen en het verrichten van marktonderzoek.
Het verwerven van orders, het verspreiden van reclamemateriaal, het openen van een bedrijfspand en het plaatsen van advertenties worden niet als oriënterende werkzaamheden gezien, maar als werkzaamheden (als zelfstandige). Deze werkzaamheden hebben consequenties voor het recht op uitkering.”
Oriëntatieactiviteiten worden volgens de brief gedurende maximaal drie maanden gelijkgesteld met sollicitatieactiviteiten.
2.16 De rechtbank is van oordeel dat eiser op grond van deze brief wist, althans behoorde te weten dat hij de werkzaamheden die hij had besteed aan het verwerven van orders diende door te geven aan verweerder. Niet valt in te zien dat het eiser niet duidelijk kan zijn geweest dat onder deze uren niet de uren besteed aan acquisitie vielen. Eiser kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de brief op dit punt niet duidelijk was. Uit de brief blijkt duidelijk dat slechts de oriëntatieactiviteiten gedurende een periode van maximaal drie maanden geen gevolgen hebben voor het recht op uitkering. Andere activiteiten als zelfstandige, waaronder alle activiteiten in het kader van het verwerven van orders, hebben volgens deze brief gevolgen voor het recht op uitkering.
2.17 Eiser heeft nog gesteld dat hij op basis van het gesprek in november 2005 met behandelend ambtenaar [naam] er vanuit mocht gaan dat hij zijn werkbriefjes op de juiste manier invulde, zodat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat hij kon volstaan met het enkel opgeven van directe uren. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt nu uit het gespreksverslag niet blijkt dat de wijze van invulling van de werkbriefjes expliciet aan de orde is geweest. Daarbij heeft eiser ook op de zitting erkend dat de werkbriefjes in dit gesprek in het geheel niet aan de orde zijn geweest.
2.18 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op grond van diens beleid bij de herziening en terugvordering in redelijkheid rekening kon houden met de niet opgegeven acquisitie-uren. Aan de eis van een consistente toepassing van de in de Handleiding opgenomen beleid is voldaan.
2.19 Ter zitting heeft verweerders gemachtigde onderbouwd uiteen gezet dat de berekening van de herziening en terugvordering in het besluit van 9 november 2011 niet juist is geweest. Er is een fout gemaakt in de berekening, waardoor in plaats van € 10.332,22, een bedrag van € 8.667,68 teruggevorderd had moeten worden. Eiser heeft dit laatste bedrag verder niet bestreden. In zoverre is het beroep gegrond en komt het besluit van 9 november 2011 voor vernietiging in aanmerking. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal bepalen dat een bedrag van € 8.667,68 van eiser wordt teruggevorderd.
2.20 Eiser heeft nog aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is geschonden en vindt met eiser dat de overschrijding van de redelijke termijn is toe te schrijven aan verweerder. Nu de redelijke termijn met ruim negen maanden is overschreden heeft verweerder aangeboden conform vaste rechtspraak een bedrag van € 1.000,- aan eiser te vergoeden. Eiser heeft ter zitting aangegeven hiermee akkoord te kunnen gaan, zodat er op dit punt geen geschil meer bestaat tussen partijen.
2.21 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.311,- (2 punten voor de beroepschriften tegen 2 besluiten en 1 punt voor het bijwonen van de zitting). Proceskosten in bezwaar heeft verweerder reeds voldaan.