RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/800229-12 en 15/810305-09 (tul)
Uitspraakdatum: 25 mei 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 mei 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen en dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden dient te worden gelast.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van speurhondgeleider Douane d.d. 21 februari 2012 (dossierparagraaf 1.1);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 21 februari 2012 (dossierparagraaf 1.2);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 1 maart 2012 (dossierparagraaf 1.1.4);
• een schriftelijk stuk, te weten het rapport Gewichtsbepaling van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 maart 2012, opgesteld door Ing. A.G.A. Sprong (los ingevoegd).
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 21 februari 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 februari 2012 en van het reclasseringsadvies d.d. 1 mei 2012 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 1,5 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een gevangenisstraf als straf in aanmerking komt.
Wat betreft de duur van deze straf overweegt de rechtbank dat verdachte dient te worden ingedeeld in de standaardcategorie, zoals bedoeld in de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers. Hiervan uitgaande en gelet op het ingevoerde gewicht is de eis van de officier van justitie in overeenstemming met de oriëntatiepunten die gelden voor zogenoemde first offenders. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat verdachte door zijn directe bekentenis ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten en zelfs nog in een proeftijd liep, doch zij heeft deze omstandigheid niet in strafverzwarende zin meegewogen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 29 september 2009 in de zaak met parketnummer 15/810305-09 heeft de politierechter in de rechtbank Haarlem verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden. Ten aanzien van deze straf is de proeftijd op twee jaren bepaald, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/810305-09 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem d.d. 29 september 2009.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Bellaart, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. Diesfeldt,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2012.
Mr. I.H. Lips is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.