2. Overwegingen
2.1 Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.2 In het besluit van 29 februari 2012 heeft verweerder opnieuw beslist ten aanzien van de terugvordering. Het bezwaar tegen de terugvordering is gegrond verklaard en de terugvordering is gematigd naar een bedrag van € 16.411,23. De beslissing op bezwaar inzake de beëindiging van de uitkering van eiseres, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging per 15 januari 2011 ongegrond is verklaard, laat verweerder ongewijzigd in stand.
2.3 Nu met het besluit van 29 februari 2012 niet geheel aan eiseres is tegemoetgekomen, strekt het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich mede uit tot dit nieuwe besluit.
2.4 Tegen het nieuwe terugvorderingsbedrag heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht. Omdat wat betreft de terugvordering verweerder het bedrag van de terugvordering heeft gematigd op de wijze zoals de rechtbank dat had aangegeven in de tussenuitspraak, is wat betreft dit onderdeel sprake van herstel van het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek.
2.5 Wat betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van eiseres heeft verweerder geen gebruik willen maken van de mogelijkheid tot herstel. Verweerder handhaaft het standpunt dat op juiste gronden de uitkering van eiseres is beëindigd per 15 januari 2011.
2.6 De rechtbank heeft daarover in de tussenuitspraak als volgt overwogen in rechtsoverweging 2.13:
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder op dit punt niet houdbaar is. De omstandigheid dat verweerder ervoor heeft gekozen de schuld van eiseres buiten invordering te stellen, brengt niet mee dat er voor eiseres geen verplichting meer bestaat het bedrag van ruim € 187.000,-- aan verweerder terug te betalen. Deze betalingsverplichting die voortvloeit uit het besluit van 7 februari 2011, dat verweerder bij besluit van 18 juli 2011 heeft gehandhaafd, is onverkort van kracht ook al neemt verweerder om praktische redenen geen invorderingsmaatregelen. Het terugvorderingsbedrag is dan ook een schuld waarmee bij de vaststelling van het vermogen van verzoekster in het besluit op bezwaar voor wat betreft de beëindiging van de bijstandsverlening van eiseres voor de toekomst rekening kon en ook moest worden gehouden. Gelet op de geschatte waarde van het perceel grond in Turkije, is bij eiseres sprake van een ruim negatief vermogen. Het bestreden besluit ontbeert dan ook op dit punt, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een deugdelijke motivering en komt gelet hierop voor vernietiging in aanmerking.
2.7 De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in het standpunt dat de uitkering van eiseres op juiste gronden is beëindigd en verwijst daarvoor naar de tussenuitspraak. Verweerder heeft op dit onderdeel het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
2.8 Wel is door het matigen van het terugvorderingsbedrag sprake van een nieuwe situatie. Eiseres was op 15 januari 2011 eigenaresse van een stuk bouwgrond in Turkije ter waarde van € 27.525,--. Daartegenover staat dat een bedrag van € 16.411,23 aan onrechtmatig ontvangen uitkering van haar wordt teruggevorderd. Rekening houdend met deze terugvordering is sprake van een (positief) vermogen van € 11.114,--. Gelet hierop en rekening houdend met de vrij te laten vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de WWB per 1 januari 2011 voor een alleenstaande ouder, een bedrag van
€ 11.110,--, is voor wat betreft het stuk bouwgrond sprake van een minimale overschrijding van de vermogensgrens. Deze minimale overschrijding van de vermogensgrens is onvoldoende om op grond daarvan de uitkering van eiseres te beëindigen. Nu de rechtbank op basis van de gedingstukken echter niet kan vaststellen of er sprake was van meer vermogen, naast het stuk bouwgrond, zal de rechtbank niet zelf voorzien in deze zaak. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen inzake de beëindiging van de uitkering van eiseres per 15 januari 2011, waarbij bij de vermogensvaststelling in ieder geval rekening dient te worden gehouden met een bezitting van € 27.525,--. (bouwgrond in Turkije) en een schuld van € 16.411,23 (het terugvorderingsbedrag).
2.9 Indien sprake is van, rekening houdend met het terugvorderingsbedrag, een overschrijding van de vermogensgrens zal verweerder moeten bezien of het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden dermate hoog is dat van eiseres geëist kan worden dat zij eerst op dit vermogen inteert en op welk moment eiseres dan weer recht zou hebben gehad op bijstand. Ter onderbouwing van dit oordeel van de rechtbank wordt verwezen naar de reeds in de tussenuitspraak genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2009 (BH9423) en dan met name rechtsoverweging 4.3.1.
2.10 De rechtbank komt op grond van de tussenuitspraak en hetgeen hiervoor is overwogen tot de onder 3. vermelde beslissing.
2.11 Tevens bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, waarbij gelet op het Besluit Proceskosten Bestuursrecht 2 punten wordt gerekend voor het indienen van twee beroepschriften, 0,5 punt voor een nadere zienswijze op het nieuwe besluit van verweerder en 1 punt voor het bijwonen van de zitting.