ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5852

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4666, 11/4667
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Stoppelenburg, en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, waarbij haar bijstandsuitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een aanzienlijk bedrag aan onterecht ontvangen uitkering werd teruggevorderd. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 19 januari 2012 verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in de besluiten te herstellen. In het besluit van 29 februari 2012 heeft verweerder de terugvordering gematigd, maar de beëindiging van de uitkering per 15 januari 2011 gehandhaafd.

De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder voor de beëindiging van de uitkering niet deugdelijk was. Hoewel de terugvordering was gematigd, was er onvoldoende bewijs dat eiseres over meer vermogen beschikte dan het stuk bouwgrond in Turkije ter waarde van € 27.525,--. De rechtbank concludeerde dat de minimale overschrijding van de vermogensgrens niet voldoende was om de bijstandsuitkering te beëindigen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de terugvordering en de vermogensvaststelling.

De rechtbank heeft de beroepen van eiseres gegrond verklaard, de besluiten van verweerder vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Tevens is verweerder gelast het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11- 4666, 11 - 4667
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2012
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
gemachtigde: mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 1999 wordt ingetrokken en vanaf 15 januari 2011 wordt beëindigd.
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar bijstandsuitkering met ingang van 7 juli 1998 wordt herzien en dat een bedrag van € 187.025,19 wordt teruggevorderd over de periode van 1 januari 1999 tot 31 augustus 2010.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 juli 2011 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 29 augustus 2011 beroep ingesteld.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 9 december 2011, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P.H. Arnold, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
Bij tussenuitspraak van 19 januari 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken de gebreken in de besluiten op bezwaar te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder op 29 februari 2012 een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiseres genomen. Eiseres heeft haar zienswijze over dit nieuwe besluit bekend gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.2 In het besluit van 29 februari 2012 heeft verweerder opnieuw beslist ten aanzien van de terugvordering. Het bezwaar tegen de terugvordering is gegrond verklaard en de terugvordering is gematigd naar een bedrag van € 16.411,23. De beslissing op bezwaar inzake de beëindiging van de uitkering van eiseres, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging per 15 januari 2011 ongegrond is verklaard, laat verweerder ongewijzigd in stand.
2.3 Nu met het besluit van 29 februari 2012 niet geheel aan eiseres is tegemoetgekomen, strekt het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich mede uit tot dit nieuwe besluit.
2.4 Tegen het nieuwe terugvorderingsbedrag heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht. Omdat wat betreft de terugvordering verweerder het bedrag van de terugvordering heeft gematigd op de wijze zoals de rechtbank dat had aangegeven in de tussenuitspraak, is wat betreft dit onderdeel sprake van herstel van het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek.
2.5 Wat betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van eiseres heeft verweerder geen gebruik willen maken van de mogelijkheid tot herstel. Verweerder handhaaft het standpunt dat op juiste gronden de uitkering van eiseres is beëindigd per 15 januari 2011.
2.6 De rechtbank heeft daarover in de tussenuitspraak als volgt overwogen in rechtsoverweging 2.13:
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder op dit punt niet houdbaar is. De omstandigheid dat verweerder ervoor heeft gekozen de schuld van eiseres buiten invordering te stellen, brengt niet mee dat er voor eiseres geen verplichting meer bestaat het bedrag van ruim € 187.000,-- aan verweerder terug te betalen. Deze betalingsverplichting die voortvloeit uit het besluit van 7 februari 2011, dat verweerder bij besluit van 18 juli 2011 heeft gehandhaafd, is onverkort van kracht ook al neemt verweerder om praktische redenen geen invorderingsmaatregelen. Het terugvorderingsbedrag is dan ook een schuld waarmee bij de vaststelling van het vermogen van verzoekster in het besluit op bezwaar voor wat betreft de beëindiging van de bijstandsverlening van eiseres voor de toekomst rekening kon en ook moest worden gehouden. Gelet op de geschatte waarde van het perceel grond in Turkije, is bij eiseres sprake van een ruim negatief vermogen. Het bestreden besluit ontbeert dan ook op dit punt, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een deugdelijke motivering en komt gelet hierop voor vernietiging in aanmerking.
2.7 De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in het standpunt dat de uitkering van eiseres op juiste gronden is beëindigd en verwijst daarvoor naar de tussenuitspraak. Verweerder heeft op dit onderdeel het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
2.8 Wel is door het matigen van het terugvorderingsbedrag sprake van een nieuwe situatie. Eiseres was op 15 januari 2011 eigenaresse van een stuk bouwgrond in Turkije ter waarde van € 27.525,--. Daartegenover staat dat een bedrag van € 16.411,23 aan onrechtmatig ontvangen uitkering van haar wordt teruggevorderd. Rekening houdend met deze terugvordering is sprake van een (positief) vermogen van € 11.114,--. Gelet hierop en rekening houdend met de vrij te laten vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de WWB per 1 januari 2011 voor een alleenstaande ouder, een bedrag van
€ 11.110,--, is voor wat betreft het stuk bouwgrond sprake van een minimale overschrijding van de vermogensgrens. Deze minimale overschrijding van de vermogensgrens is onvoldoende om op grond daarvan de uitkering van eiseres te beëindigen. Nu de rechtbank op basis van de gedingstukken echter niet kan vaststellen of er sprake was van meer vermogen, naast het stuk bouwgrond, zal de rechtbank niet zelf voorzien in deze zaak. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen inzake de beëindiging van de uitkering van eiseres per 15 januari 2011, waarbij bij de vermogensvaststelling in ieder geval rekening dient te worden gehouden met een bezitting van € 27.525,--. (bouwgrond in Turkije) en een schuld van € 16.411,23 (het terugvorderingsbedrag).
2.9 Indien sprake is van, rekening houdend met het terugvorderingsbedrag, een overschrijding van de vermogensgrens zal verweerder moeten bezien of het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden dermate hoog is dat van eiseres geëist kan worden dat zij eerst op dit vermogen inteert en op welk moment eiseres dan weer recht zou hebben gehad op bijstand. Ter onderbouwing van dit oordeel van de rechtbank wordt verwezen naar de reeds in de tussenuitspraak genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2009 (BH9423) en dan met name rechtsoverweging 4.3.1.
2.10 De rechtbank komt op grond van de tussenuitspraak en hetgeen hiervoor is overwogen tot de onder 3. vermelde beslissing.
2.11 Tevens bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, waarbij gelet op het Besluit Proceskosten Bestuursrecht 2 punten wordt gerekend voor het indienen van twee beroepschriften, 0,5 punt voor een nadere zienswijze op het nieuwe besluit van verweerder en 1 punt voor het bijwonen van de zitting.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen tegen de besluiten van 18 juli 2011 gegrond en vernietigd deze besluiten;
3.2 verklaart het beroep tegen het besluit van 29 februari 2012 gegrond;
3.3 vernietigt het besluit van 29 februari 2012 voor wat betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering per 15 januari 2011;
3.4 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen inzake de beëindiging van de bijstandsuitkering per 15 januari 2011;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.529,50, te betalen aan eiseres;
3.6 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 82,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. M. Mateman en A.T.B. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.