ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4202

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
493602 - CV EXPL 10-17073
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en kwalificatie van agentuurovereenkomsten tussen ANVR en luchtvaartmaatschappijen

In deze zaak vordert de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) dat de rechtbank verklaart dat de samenwerking tussen ANVR-reisagenten en verschillende luchtvaartmaatschappijen, waaronder Lufthansa, Austrian Airlines, Swiss International Air Lines en British Midland, kwalificeert als agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW. ANVR stelt dat de luchtvaartmaatschappijen verplicht zijn om een redelijke beloning te betalen aan de agenten, en dat deze beloning minimaal 1% moet bedragen. De luchtvaartmaatschappijen hebben echter de bestaande agentuurovereenkomsten opgezegd en nieuwe overeenkomsten aangeboden waarin expliciet is opgenomen dat geen commissie zal worden betaald. ANVR betoogt dat deze nieuwe overeenkomsten in strijd zijn met de wettelijke bepalingen omtrent agentuurovereenkomsten en dat de luchtvaartmaatschappijen onrechtmatig hebben gehandeld door de commissie te verlagen naar nul procent.

De rechtbank oordeelt dat de nieuwe overeenkomsten niet als agentuurovereenkomsten kunnen worden gekwalificeerd, omdat de reisagenten uitsluitend in opdracht van hun klanten werken en niet voor de luchtvaartmaatschappijen. Dit betekent dat er geen verplichting tot het betalen van een beloning bestaat. De rechtbank wijst de vorderingen van ANVR af, waaronder de vorderingen tot het betalen van een commissie en de verklaring dat de luchtvaartmaatschappijen onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank concludeert dat de luchtvaartmaatschappijen vrij zijn om hun contracten te beëindigen en dat ANVR geen belang heeft bij de vorderingen tegen de luchtvaartmaatschappijen die geen overleg hebben gevoerd met ANVR. De zaak wordt gedeeltelijk verwezen naar de sector civiel van de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 493602 \ CV EXPL 10-17073
datum uitspraak: 7 maart 2012
VONNIS VAN DE MEERVOUDIGE KAMER VAN DE SECTOR KANTON
inzake
de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid
ANVR: Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen
te Baarn
eiseres
hierna te noemen ANVR
gemachtigde mr. N.A. de Leeuw
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen Lufthansa
2. de vennootschap naar Oostenrijks recht Austrian Airlines AG
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen Austrian Airlines
3. de vennootschap naar Zwitsers recht Swiss International Air Lines AG
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen Swiss Air Lines
4. de vennootschap naar Engels recht British Midland Airways Limited
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen British Midland
5. de vennootschap naar het recht van de staat Delaware, Verenigde Staten van Amerika, Continental Airlines Inc.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen Continental Airlines
6. de vennootschap naar het recht van de staat Delaware, Verenigde Staten van Amerika, United Airlines Inc.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen United Airlines
7. de rechtspersoon naar Canadees recht Air Canada
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
hierna ook te noemen Air Canada
gedaagden
hierna gezamenlijk ook te noemen gedaagden en/of de luchtvaartmaatschappijen
gemachtigde mr. E.C. Douma
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het tussen partijen gewezen en op 15 juni 2011 uitgesproken tussenvonnis,
- de akte van ANVR,
- de conclusie van dupliek.
De feiten
a. ANVR is een vereniging met als doel de belangen van de bij haar aangesloten reisondernemingen te behartigen, welk doel zij onder meer tracht te bereiken door het voeren van juridische procedures ten behoeve van collectieve branchebelangen.
b. Gedaagden hebben zich aangesloten bij de Star Alliance, een samenwerkingsverband van 27 luchtvaartmaatschappijen.
c. Gedaagden zijn voorts aangesloten bij de International Air Transport Association (hierna: IATA), het samenwerkingsverband van internationaal opererende luchtvaartmaatschappijen.
d. De reisagenten die aangesloten zijn bij ANVR, zijn geaccrediteerd bij IATA.
e. Bij brieven van 31 mei 2010 hebben Lufthansa, Swiss Air Lines en British Midland gezamenlijk en Austrian Airlines voor zich aan de afzonderlijke reisagenten meegedeeld dat de lopende agentuurovereenkomsten worden beëindigd per 30 september 2010. Bij die brieven was een voorstel gevoegd om tot een nieuwe overeenkomst te komen. Daarin staat onder meer dat de reisagent vanaf 1 oktober 2010 voor zijn klanten een vlucht kan boeken bij Lufthansa, British Midland, Swiss Airlines respectievelijk Austrian Airlines voor een nettoprijs en dat de reisagent daarvoor geen aanspraak kan maken op commissie.
f. Bij brieven van 11 juni 2010 heeft ANVR aan de genoemde luchtvaartmaatschappijen meegedeeld dat zij het niet eens is met de gehanteerde opzeggingstermijn, dat het achterwege laten van een beloning (provisie) onacceptabel is en dat de reisagenten aanspraak maken op een bedrag aan “goodwill” bij opzegging van de bestaande overeenkomsten. Voorts heeft ANVR meegedeeld dat nog wordt onderzocht of het nieuwe voorstel, waarin de reisagenten geen recht op provisie meer hebben, zich wel verdraagt met de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving en de IATA-resoluties inzake agentuur.
g. Bij brieven van 15 juli 2010 hebben Lufthansa, Austrian Airlines, Swiss Air Lines en British Midland aan de afzonderlijke reisagenten een nieuw voorstel tot overeenkomst gedaan, ingaande op 1 januari 2011. Dit nieuwe voorstel hield onder meer het volgende in:
1. LH, OS, BD en LX [Lufthansa, Austrian Airlines, Swiss Air Lines en British Midland] hebben - middels de brief d.d. 31 mei 2010 - de lopende agentuurovereenkomst tegen de dag van 30 september 2010 opgezegd, én hebben daarbij een nieuwe agentuurovereenkomst aan de Reisagent aangeboden.
2. De Reisagent heeft de - op 31 mei 2010 - aangeboden agentuurovereenkomst, die bij aanvaarding per 1 oktober 2010 zou - kunnen - ingaan, nog niet aanvaard.
3. Partijen beschouwen de in sub 1 hierboven genoemde opzegging én het in sub 2 hierboven genoemde aanbod als nooit gedaan, hetgeen onder andere betekent dat de lopende agentuurovereenkomst als niet-opgezegd wordt beschouwd.
4. LH, OS, BD en LX en de Reisagent beogen in Nederland vanaf 1 januari 2011 een nieuw verkoop- dan wel bedrijfsmodel toe te passen, waarbij rekening wordt gehouden met de marktsituatie waarbij de reisagenten advies en reisbemiddelingsdiensten leveren aan hun klanten-reizigers.
5. In het licht van dit nieuwe bedrijfsmodel zullen LH, OS, BD en LX in Nederland de reisagenten geen commissie meer betalen.
De reisagenten kunnen evenwel nog steeds bij LH, OS, BD en LX tickets verkopen, waarbij LH, OS, BD en LX contractpartijen blijven bij de vervoersovereenkomst.
Daartoe dienen de reisagenten in Nederland een nieuwe contractuele afspraak te maken die op dit punt afwijkt van de traditionele Passenger Sales Agency overeenkomsten.
6. LH, OS, BD en LX zullen bijgevolg vanaf 1 januari 2011 geen commissie aan de Reisagent meer betalen.
7. De Reisagent wenst voor zijn klanten LH, OS, BD en LX vluchten te kunnen boeken, en LH, OS, BD en LX wensen de Reisagent die mogelijkheid te bieden.
BIJGEVOLG WORDT OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
1. Alle eerdere, nog van kracht zijnde, agentuurovereenkomsten tussen partijen zullen na 31 december 2010 geen rechtskracht meer hebben, omdat zij middels ondertekening van deze agentuurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 december 2010 worden beëindigd.
2. (…)
3. De in lid 1 genoemde beëindiging met wederzijds goedvinden betekent onder meer dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen met betrekking tot alle mogelijke contractuele en wettelijke rechten en plichten die uit de nog van kracht zijnde agentuurovereenkomsten tussen partijen zouden kunnen voortvloeien, (…).
4. Gesteld, niet toegegeven, dat de Reisagent uit hoofde van
a. een opzeggingshandeling van LH, OS, BD en LX dan wel
b. artikel 442 van boek 7 BW,
een vordering jegens LH, OS, BD en LX zou kunnen instellen, dan doet de Reisagent hierbij gaaf en onvoorwaardelijk afstand van dat recht, althans zal de Reisagent dat recht niet op enige wijze uitoefenen dan wel aan een derde overdragen.
Artikel 2
Vanaf 1 januari 2011 kan de Reisagent voor zijn klanten bij LH, OS, BD en LX vluchten boeken voor een bedrag gelijk aan het door LH, OS, BD en LX gehanteerde “netto tarief”, waarbij ook vergoedingen en lasten zijn inbegrepen, hierna te noemen: “Nettoprijs”.
(…)
Artikel 4
1. De Reisagent geeft advies en bemiddelt bij de totstandkoming van de overeenkomst en verricht boekingsdiensten uitsluitend voor zijn opdrachtgevers (de klanten-reizigers), en niet voor LH, OS, BD en LX.
2. De Reisagent kan geen aanspraak maken op commissie, noch enig andere vorm van vergoeding, van LH, OS, BD en LX, voor het boeken van vliegtuigtickets en alle daarmee samenhangende nevendiensten zoals, doch niet uitsluitend “cancellations”, “refund”, “excess baggage”, “MCO” enzovoort.
Artikel 5
1. De contractuele relatie tussen de Reisagent en LH, OS, BD en LX wordt beheerst door de van toepassing zijnde IATA resoluties, waarvan de Reisagent erkent en aanvaardt dat ze deel uitmaken van deze overeenkomst.
Daartoe wordt begrepen het “Passenger Sales Agency Agreement” dat partijen hebben afgesloten (Resolutie 824), doch met uitzondering van
a. artikel 9 van het “Passenger Sales Agency Agreement”en
b. hoofdstuk 9 van IATA Resolutie 814, bijlage “A” (voorwaarden voor de betaling van commissie).
De artikelen 404 tot en met 411, 431 lid 1, 435, 436, 437 lid 1, 442 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek gelden niet tussen partijen.
Artikel 6
1. Het staat de Reisagent vrij om van zijn klanten-reizigers een vergoeding te vragen voor zijn werkzaamheden en om de hoogte van de vergoeding zelf te bepalen.
2. (…)
h. Bij brieven van 23 augustus 2010, 27 augustus 2010 en 23 september 2010 hebben respectievelijk United Airlines, Continental Airlines en Air Canada aan de afzonderlijke reisagenten onder meer meegedeeld dat zij met ingang van 1 maart 2011 dan wel 1 april 2011 (Air canada) niet langer commissie zullen betalen voor de verkoop en/of uitgifte van vliegtickets in Nederland.
i. In de brief van United Airlines van 23 augustus 2010 staat onder meer:
“Indien United niet vóór 28 februari 2011 uw voor akkoord ondertekende kopie van deze brief als blijk van uw aanvaarding van deze wijziging heeft ontvangen, geldt deze brief als opzegging van de Agentuurovereenkomst, en zal de Agentuurovereenkomst per 1 maart 2011 eindigen.”
j. Bij brief van 27 augustus 2010 heeft Continental Airlines onder meer het volgende aan reisagenten geschreven:
“We willen u graag ervan in kennis stellen dat Continental Airlines met ingang van 1 maart 2011 niet langer provisie zal betalen voor de verkoop en/of uitgifte van tickets van Continental Airlines in Nederland, noch krachtens bovengenoemde “Agency Agreement” noch krachtens enige andere verkoopovereenkomst.(…) Indien Continental niet vóór 28 februari 2011 het door u ondertekende akkoord met deze brief waarin kennisgeving van de wijziging en de aanpassing wordt gedaan, ontvangt, kan Continental per 1 maart 2011 de deelname van uw bedrijf aan de “Agency Agreement” in Nederland beëindigen.”
k. Bij brief van 23 september 2010 heeft Air Canada onder meer het volgende aan reisagenten geschreven:
“We would like to inform you that Air Canada will no longer pay any commission under the Agency Agreement, or under any other sales agreement, for the sale and issuance of Air Canada tickets in the Netherlands, effective 01 April 2011. (…) In case Air Canada receives your signed acknowledgement of this amendment and re-statement notice letter after 31 March 2011, it will be at Air Canada’s discretion to retain your company as participant in the Agency Agreement in the Netherlands as of 01 April 2011.”
l. Artikel 9 van de “Passengers Sales Agency Agreement” (hierna: PSAA) bepaalt het volgende:
“for the sale of air transportation and ancillary services by the Agent under this Agreement the Carrier shall remunerate the Agent in a manner and amount as may be stated from time to time and communicated to the Agent by the Carrier. Such remuneration shall constitute full compensation for the services rendered to the Carrier.”
m. Artikel 6 lid 1 van de Richtlijn 86/653/EEG luidt als volgt:
“Bij gebreke van een overeenkomst ter zake tussen de partijen en onverminderd de toepassing van de dwingende bepalingen van de Lid-Staten inzake beloningen, heeft de handelsagent recht op een beloning overeenkomstig de in de plaats waar hij zijn werkzaamheden verricht geldende gebruiken bij de vertegenwoordiging van de goederen waarop de agentuurovereenkomst betrekking heeft, bij het ontbreken van dergelijke gebruiken heeft de handelsagent recht op een redelijke beloning waarbij rekening wordt gehouden met alle op de transactie betrekking hebbende elementen.”
De vordering
ANVR vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren:
Primair:
I. dat de samenwerking tussen ANVR-(reis)agenten en de luchtvaartmaatschappijen zich kwalificeert als agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW;
II. dat de luchtvaartmaatschappijen gehouden zijn om een (redelijke) beloning te betalen aan agenten in het kader van deze agentuurovereenkomsten en dat deze beloning minimaal 1% (dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage) zal bedragen;
III. dat gedaagden 1 tot en met 4 onrechtmatig, althans in strijd met de tussen hen en ANVR-reisagenten geldende contractuele verhoudingen, hebben gehandeld door op 15 juli 2010 het aanbod gedaan bij brief van 31 mei 2010 eenzijdig in te trekken, dan wel te wijzigen;
IV. dat gedaagden 1 tot en met 4 onrechtmatig, althans schadeplichtig en in strijd met de tussen hen en ANVR-reisagenten geldende contractuele verhoudingen op 31 mei 2010 de bestaande agentuurovereenkomst hebben opgezegd;
V. dat voor zover gedaagden 1 tot en met 4 op 15 juli 2010 een nieuw voorstel konden doen, zij onrechtmatig jegens reisagenten hebben gehandeld door die reisagenten af te laten zien van vorderingen op grond van artikel 7:442 BW, althans dat zo'n bepaling in de op 15 juli 2010 aangeboden agentuurovereenkomst nietig is;
VI. dat Continental Airlines onrechtmatig heeft gehandeld jegens reisagenten door als voorwaarde voor een nieuwe samenwerking met ingang van 1 maart 2011 te stellen dat zij (reisagenten) afstand doen van rechten op het instellen van de goodwillvordering overeenkomstig artikel 7:442 BW;
VII. dat gedaagden 5 tot en met 7 onrechtmatig, althans in strijd met contractuele en wettelijke verplichtingen (artikel 7:428 BW en verder) handelen door de commissie (beloning) eenzijdig te verlagen met ingang van 1 maart 2011 naar nul procent;
Subsidiair
VIII. dat de door gedaagden 1 tot en met 4 op 31 mei respectievelijk 15 juli 2010 aangeboden overeenkomsten zich kwalificeren als agentuurovereenkomsten in de zin der wet;
IX. dat de luchtvaartmaatschappijen gehouden zijn om aan reisagenten een redelijke beloning te verstrekken ter zake door reisagenten ten behoeve van de luchtvaartmaatschappijen gesloten vervoersovereenkomsten, zijnde minimaal 1% van het commissionabele bedrag van het ticket, althans een zodanige beloning die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te bepalen;
één ander met veroordeling van de luchtvaartmaatschappijen in de kosten van de procedure.
ANVR heeft het volgende -verkort weergegeven- aan de vordering ten grondslag gelegd:
In deze procedure gaat het om de vraag of gedaagden 1 tot en met 4 een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht kunnen (en mogen) aanbieden waarin expliciet staat opgenomen dat de IATA-reisagent geen recht op provisie heeft c.q. voor zover gedaagden 5 tot en met 7 betreft eenzijdig het recht op beloning kunnen/mogen afschaffen door naar 0% commissie over te gaan.
Op grond van artikel 7:430 BW heeft de principaal de plicht om de handelsagent in staat te stellen zijn opdrachtbemiddeling goed te kunnen uitvoeren.
In de literatuur wordt algemeen betoogd dat het betalen van provisie één van de wezenlijke kenmerken is van de agentuurovereenkomst en één van de belangrijkste verplichtingen van de principaal. Op grond van de dwingendrechtelijke normen van artikel 7:430 BW dient de handelsagent een beloning te krijgen voor de bemiddelingsdiensten.
Dit geldt temeer nu de wetgever, gezien de definitiebepalingen van artikel 7:430 BW ervan uitgaat dat de handelsagent een beloning moet ontvangen voor de werkzaamheden.
Partijen hebben altijd samengewerkt op basis van een agentuurverhouding. De luchtvaartmaatschappijen beschouwen hun nieuwe contracten nog steeds als agentuurovereenkomst.
De wettelijke bepalingen omtrent de agentuurovereenkomst verzetten zich tegen de handelwijze van de luchtvaartmaatschappijen. De IATA-resoluties gaan eveneens uit van een agentuurrelatie.
Het kan niet zo zijn dat de luchtvaartmaatschappijen de agentuurrelatie van partijen wensen voort te zetten, zelf aansluiting zoeken bij de agentuurovereenkomst en een agentuurrelatie beogen, aansluiting zoeken bij IATA-resoluties die eveneens een agentuurrelatie voorschrijven en dan vervolgens besluiten om het belangrijkste element, namelijk de beloning door de principaal, nadrukkelijk van toepassing uit te sluiten.
Gezien de definitie van de handelsagent, waarin nadrukkelijk is bepaald dat de werkzaamheden van de agent tegen beloning worden verricht, alsook artikel 7:431 leden 1 en 2 BW, waarbij dwingendrechtelijk van beloning wordt uitgegaan, is het de luchtvaartmaatschappijen niet toegestaan om daarvan ten nadele van de leden van ANVR af te wijken.
IATA-resoluties
De luchtvaartmaatschappijen zijn aangesloten bij IATA. IATA schrijft door middel van resoluties regels voor op basis waarvan luchtvaartmaatschappijen moeten samenwerken met agenten bij de distributie van tickets.
Een reisagent die aan voorgeschreven eisen voor toelating voldoet, kan door accordering van de PSAA IATA-agent worden.
De IATA resoluties gaan uit van een agentuurrelatie, waarbij de luchtvaartmaatschappij de agent beloont voor diens werkzaamheden.
De door Lufthansa, Austrian Airlines, British Midland en Swiss Airlines aangeboden overeenkomsten gaan uit van de toepasselijkheid van de IATA-resoluties, maar sluiten daarbij uit artikel 9 van de PSAA en hoofdstuk 9 van de IATA resolutie 814. Deze luchtvaartmaatschappijen bieden derhalve in strijd met de binnen IATA geldende regels, in strijd met de IATA-resoluties en in strijd met het mededingingsrecht aan de leden van ANVR een overeenkomst aan.
Mededingingsregels
De luchtvaartmaatschappijen handelen in strijd met het kartelverbod van artikel 101 VWEU, c.q. artikel 6 Mw. Zij maken ook misbruik van hun machtspositie ex artikel 102 VWEU c.q. artikel 24 Mw door opzegging c.q. éénzijdige wijziging van de agentuurovereenkomsten met ANVR-agenten en met aanbieding van overeenkomsten met bepalingen die in strijd zijn met de wet en met de redelijkheid en billijkheid en door éénzijdig de provisie met ingang van
1 maart 2011 te verlagen naar nul procent.
Er is sprake van een onderling afgestemde feitelijke gedraging ten aanzien van het afschaffen van de commissie c.q. de verlaging daarvan tot 0%.
Er vindt overduidelijk afstemming tussen gedaagden plaats, die kennelijk verder gaat dan hetgeen gebruikelijk en toegestaan kan worden geacht.
Misbruik van machtspositie
Op grond van het bepaalde bij artikel 102 VWEU (c.q. artikel 24 Mw) is het onverenigbaar met de interne markt en verboden, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.
In de huidige situatie maken de luchtvaartmaatschappijen misbruik van hun economische machtspositie op de markten voor het aanbieden van luchtvaartdiensten op de aanpalende markt voor de aankoop van bemiddelingsdiensten van reisagenten. Indien en voor zover een reisagent niet akkoord zou gaan met 0% commissie en daarmee niet meer namens een luchtvaartmaatschappij diensten zou mogen verkopen, kan die reisagent een deel van de klanten niet meer bedienen. Immers, op bepaalde stedenparen hebben agenten alsdan niet meer de mogelijkheid om producten te verkopen, terwijl dit nu juist uitgangspunt is van de “open” erkenningsregeling van IATA.
De luchtvaartmaatschappijen maken onderscheid naar agenten van verschillende landen, op het gebied van prijzen en beschikbaarheid van tickets, vergoedingen voor geleverde diensten, etc. Kortom, er vindt compartimentering van markten plaats met tot gevolg beperking c.q. vervalsing van de mededinging binnen de interne markt, waarbij eveneens ten aanzien van handelspartners ongelijke voorwaarden voor gelijkwaardige prestaties worden toegepast.
Strijd met de redelijkheid en billijkheid
De luchtvaartmaatschappijen dienen zich ook de belangen aan te trekken van de IATA-reisagenten. Het kan niet zo zijn dat de luchtvaartmaatschappijen bestaande agentuurovereenkomsten met agenten simpelweg opzeggen (met een te korte, onregelmatige en onrechtmatige opzegtermijn) of éénzijdig wijzigen met als enkel doel om de overeenkomsten op andere wijze te continueren door middel van het aanbieden van een nieuwe overeenkomst, waarbij zij geen rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van haar contractspartijen, overeenkomsten aanbieden die in strijd zijn met de IATA-resoluties, de wettelijke bepalingen inzake de agentuurovereenkomst, het mededingingsrecht en de redelijkheid en billijkheid.
Het is bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid om reisagenten op zodanige wijze onder druk te zetten om een nieuwe agentuurovereenkomst te tekenen, waarbij zij afstand dienen te doen van hun recht op vergoeding c.q. commissie.
Het verweer
De luchtvaartmaatschappijen hebben het volgende -samengevat- als verweer aangevoerd:
Niet-ontvankelijkheid
ANVR moet in haar vorderingen tegen United Airlines, Continental Airlines en Air Canada op grond van het bepaalde bij artikel 3:305a lid 2 BW niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat met deze luchtvaartmaatschappijen geen overleg heeft plaatsgevonden en zij dus rauwelijks zijn gedagvaard.
Geen belang
In het licht van 168 retour ontvangen, door de reisagenten getekende overeenkomsten waarbij de reisagenten de 0% commissie hebben aanvaard, betwisten de luchtvaartmaatschappijen dat ANVR belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen.
Contractvrijheid
Er is geen rechtsregel op grond waarvan de luchtvaartmaatschappijen gehouden zouden zijn om tegen hun zin in, na opzegging van de agentuurovereenkomsten, toch aan de reisagenten verbonden te blijven op grond van (nieuwe) agentuurovereenkomsten met 1% commissie.
Opzeggingen
De opzeggingen van de agentuurovereenkomsten zijn uiting van de contractvrijheid van de luchtvaartmaatschappijen en hun wil om niet langer commissie te betalen.
Agentuurovereenkomst
Op grond van artikel 6 lid van de Richtlijn 86/653/EEG kan het recht op loon bij overeenkomst worden uitgesloten. De Nederlandse wet kent geen dwingendrechtelijke bepalingen inzake het recht op loon.
Uit artikel 7:445 lid 1 BW volgt dat partijen kunnen afwijken van artikel 7:425 BW, artikel 7:426 lid 1 BW en artikel 7:428 lid 1 BW. Partijen kunnen dus overeenkomen dat “tegen beloning” niet wordt overeengekomen dan wel uitdrukkelijk wordt uitgesloten in de tussen hen van toepassing zijnde overeenkomst.
De luchtvaartmaatschappijen betwisten dat de zorgplicht van de principaal (artikel 7:430 BW) ook betrekking heeft op betaling van commissie.
Het enkele feit dat in artikel 7:428 lid 1 BW “tegen beloning” wordt genoemd, betekent niet dat de beloning in de vorm van een te betalen commissie onlosmakelijk is verbonden met de agentuurovereenkomst.
IATA-regels
Uit artikel 9 van Richtlijn 824 volgt dat de luchtvaartmaatschappijen met de agent afspreken welke commissie wordt betaald. Dat kan ook nihil zijn.
Mededingingsrecht - kartelverbod - misbruik van machtspositie
De luchtvaartmaatschappijen beschikken over een (onderlinge) “antitrust immunity” en het staat hen steeds vrij om onderling met elkaar af te spreken en om ook desgewenst gezamenlijk op te trekken. Dit houdt verband met hun marktaandeel en dat is van een zodanige, beperkte omvang dat er geen sprake is van enige strijd met het mededingingsrecht, zowel ten aanzien van het kartelverbod als ten aanzien van misbruik van machtspositie.
Redelijkheid en billijkheid
ANVR ziet nog steeds de contractvrijheid over het hoofd. De luchtvaartmaatschappijen hadden met hun opzegging niet het enkele doel om de overeenkomst op andere wijze voort te zetten. Zij wilden een einde maken aan de overeenkomsten met 1% commissie en daarbij stelden zij de reisagenten in de gelegenheid om zonder commissie verder te gaan.
Onrechtmatige contractuele voorwaarden
De luchtvaartmaatschappijen hebben voorstellen gedaan die door de reisagenten kunnen worden aanvaard dan wel afgewezen. Ook hier geldt de contractvrijheid.
De beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid ANVR
1. De luchtvaartmaatschappijen hebben als meest verstrekkende verweer gevoerd dat ANVR in haar vorderingen tegen United Airlines, Continental Airlines en Air Canada op grond van het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat ANVR voorafgaand aan de onderhavige procedure geen overleg met deze luchtvaartmaatschappijen heeft gevoerd en zij dus rauwelijks zijn gedagvaard.
2. ANVR heeft aangevoerd dat zij voorafgaand aan deze procedure overleg heeft gevoerd met Lufthansa, Austrian Airlines, Swiss Air Lines en British Midland, welke luchtvaartmaatschappijen – evenals United Airlines, Continental Airlines en Air Canada – onderdeel uitmaken van de Star Alliance. Bovendien, zo voert ANVR voorts aan, hebben de luchtvaartmaatschappijen niet gesteld dat als ANVR met deze drie maatschappijen apart overleg zou hebben gevoerd, dat overleg tot enig resultaat zou hebben geleid, terwijl deze drie luchtvaartmaatschappijen – ook na het bekend worden met de naderende procedure – niet hebben laten blijken in overleg te willen treden met ANVR.
3. De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden op de voet van art. 3:305a lid 2 BW van een belangenorganisatie zoals ANVR kan worden gevergd dat zij eerst tracht het gestelde doel door middel van onderhandelingen te bereiken. Dat een belangenorganisatie op deze grond niet-ontvankelijk is, zal in beginsel door de gedaagde(n) moeten worden gesteld en aangetoond. Nu de luchtvaartmaatschappijen onvoldoende concreet hebben gesteld dat voorafgaand overleg met United Airlines, Continental Airlines en Air Canada tot enig resultaat zou hebben geleid, terwijl zij tijdig op de hoogte zijn gesteld van de op handen zijnde procedure, faalt het beroep op de niet-ontvankelijkheid van ANVR.
Belang
4. De luchtvaartmaatschappijen hebben voorts aangevoerd dat ANVR geen belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen, nu de luchtvaartmaatschappijen met een groot aantal reisagenten overeenkomsten hebben afgesloten, waarin de betaling van commissie is uitgesloten. Volgens de luchtvaartmaatschappijen hebben deze bij ANVR aangesloten reisagenten daardoor geen belang bij deze procedure en kan ANVR (dus) niet de belangen behartigen van deze reisagenten.
5. ANVR heeft hiertegen onder meer ingebracht dat de bij haar aangesloten reisagenten onder protest en voorbehoud van hun rechten de nieuwe overeenkomsten hebben getekend, wetende dat ANVR deze procedure zou aanspannen tegen de luchtvaartmaatschappijen.
6. De rechtbank is van oordeel dat ANVR voldoende belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, gaat het juist om de beoordeling van de vraag of de nieuwe overeenkomsten, die de luchtvaartmaatschappijen zijn overeengekomen met de afzonderlijke reisagenten, al dan niet dienen te worden gekwalificeerd als agentuurovereenkomsten. Daarmee is het belang van ANVR om de belangen van haar leden te behartigen in deze zaak dus gegeven. Het verstrekken van de gegevens van de aangesloten reisagenten (om vast te stellen wie van hen de overeenkomst heeft/hebben ondertekend) is daarom niet van belang.
Agentuurovereenkomst
7. Vooropgesteld wordt dat het partijdebat zich toespitst op de kwalificatie van de rechtsverhoudingen tussen de luchtvaartmaatschappijen enerzijds en de afzonderlijke reisagenten anderzijds. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de kwalificatie van de nieuwe overeenkomsten, zoals aangeboden door Lufthansa, Austrian Airlines, Swiss Air Lines en British Midland aan de afzonderlijke reisagenten op 31 mei 2010 respectievelijk 15 juli 2010 en zoals geaccepteerd door een aantal van hen. De in het petitum (onder primair en subsidiair) geformuleerde vorderingen onder I en VIII hebben hierop betrekking.
8. Ten aanzien van de vordering onder I overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover ANVR hiermee doelt op een andere “samenwerking” tussen partijen dan de samenwerking tussen partijen zoals die is neergelegd in de nieuwe overeenkomsten (zoals weergegeven in de vordering onder VIII), lag het op haar weg om met stellingen (en stukken) nader te onderbouwen op welke samenwerking zij dan doelt. Zonder nadere toelichting, die – zoals de luchtvaartmaatschappijen terecht hebben opgemerkt – ontbreekt, valt niet te beoordelen wat ANVR met die “samenwerking” bedoelt. De vordering onder I zal daarom worden afgewezen.
9. Met betrekking tot de vordering onder VIII overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 7:428 lid 1 BW definieert de agentuurovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn. Of de nieuwe overeenkomsten aan deze wettelijke omschrijving voldoen, dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang en verband bezien.
10. In de beide overgelegde, nieuwe overeenkomsten staan de reisagenten centraal, die advies- en bemiddelingsdiensten leveren aan hun klanten-reizigers. Zo bepaalt artikel 4 lid 1 dat de reisagent advies geeft en bemiddelt bij de totstandkoming van de reisovereenkomst en boekingsdiensten verricht uitsluitend voor zijn opdrachtgevers (de klanten-reizigers), en niet voor de luchtvaartmaatschappijen. De reisagent kan geen aanspraak maken op betaling van commissie door de luchtvaartmaatschappijen (artikel 4 lid 1 van beide overeenkomsten), maar op grond van artikel 6 lid 1 van beide overeenkomsten staat het de reisagent vrij om van zijn klanten-reizigers een vergoeding te vragen voor zijn werkzaamheden en om de hoogte van de vergoeding zelf te bepalen.
11. Voor de beantwoording van de vraag of de tussen een individuele reisagent en de betreffende luchtvaartmaatschappij gesloten overeenkomst een agentuurovereenkomst is in de zin van art. 7:428 lid 1 BW, is in beginsel niet slechts de tekst van de overeenkomst van belang. In deze procedure zijn de gevorderde verklaringen voor recht in algemene zin geformuleerd en heeft ANVR geen individuele omstandigheden aan de zijde van de verschillende reisagenten respectievelijk de verschillende luchtvaartmaatschappijen aan de vordering ten grondslag gelegd. Daarom moet de rechtbank in dit geval wel louter afgaan op de tekst van de overeenkomsten. Uit die tekst volgt dat van een agentuurrelatie tussen de luchtvaartmaatschappijen als principaal en de afzonderlijke reisagenten als handelsagent, in deze nieuwe overeenkomsten, geen sprake is. De reisagent handelt immers uitsluitend in opdracht van zijn klanten-reizigers en niet in opdracht van de luchtvaartmaatschappij, zodat voor een door de luchtvaartmaatschappijen te betalen vergoeding geen plaats is en (dus) wordt uitgesloten. ANVR lijkt in dit verband met haar stellingen te miskennen dat aanspraak op commissie niet een gevolg is van een agentuurovereenkomst, maar een vereiste daarvan.
12. ANVR heeft betoogd dat de luchtvaartmaatschappijen zelf aansluiting zoeken bij de agentuurovereenkomst door de nieuwe overeenkomsten als zodanig aan te duiden. Dit maakt wat hiervoor is overwogen echter niet anders. Het laat immers de met de overeenkomsten beoogde rechtsverhouding, namelijk dat de reisagenten werkzaamheden verrichten in opdracht en voor rekening van de reizigers, onverlet. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de door de luchtvaartmaatschappijen beëindigde overeenkomsten mogelijk wel als agentuurovereenkomsten zijn aan te merken. De contractvrijheid brengt immers mee dat thans een andere soort overeenkomst kan worden gesloten.
13. Omdat ANVR geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een ander oordeel kunnen leiden, zal de vordering onder VIII worden afgewezen.
14. De omstandigheid dat de nieuwe overeenkomsten niet als een agentuurovereenkomst kunnen worden aangemerkt, brengt mee dat uit hoofde van die overeenkomsten niet zonder meer een verplichting tot het betalen van een beloning bestaat, laat staan een verplichting tot betaling van een beloning van minimaal 1%. Het onder II en IX gevorderde dient dan ook te worden afgewezen.
15. Met betrekking tot het onder III gevorderde geldt het volgende. Ter onderbouwing van deze vordering heeft ANVR aangevoerd dat het gedaagden sub 1 tot en met 4 niet vrij stond om het aanbod van 31 mei 2010 in te trekken dan wel te wijzigen (door de termijn te vervroegen waarbinnen het voorstel van deze gedaagden zou moeten worden geaccepteerd), omdat dit een onherroepelijk aanbod betrof. De luchtvaartmaatschappijen hebben dienaangaande aangevoerd dat niet van een intrekking van een eerder aanbod sprake was, omdat slechts een tweede aanbod werd gedaan dat het eerste aanbod van 31 mei 2010 in stand hield. Slechts indien het tweede aanbod zou worden aanvaard, zou het eerste aanbod tussen partijen gelden als nooit te zijn gedaan, aldus de luchtvaartmaatschappijen. Nu ANVR niet heeft weersproken dat het aanbod van 15 juli 2010 op de door de luchtvaartmaatschappijen gestelde wijze moet worden begrepen, treft haar stelling dat van intrekking dan wel wijziging van een aanbod sprake is geen doel. De vordering onder III zal daarom worden afgewezen.
16. Ook de onder IV gevorderde verklaring voor recht dat gedaagden sub 1 tot en met 4 onrechtmatig, althans schadeplichtig handelen door de bestaande agentuurovereenkomsten op te zeggen, moet worden afgewezen. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat een overeenkomst te allen tijde kan worden opgezegd en er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit ten aanzien van de betreffende agentuurovereenkomsten anders is.
17. ANVR heeft voorts onder VII gevorderd te verklaren voor recht dat de gedaagden sub 5 tot en met 7 onrechtmatig, althans in strijd met hun contractuele en wettelijke verplichtingen handelen door de op grond van de bestaande agentuurovereenkomsten verschuldigde commissie eenzijdig te verlagen naar nul procent. De luchtvaartmaatschappijen hebben in dit verband aangevoerd dat de (hiervoor onder h tot en met k weergegeven) brieven van gedaagden sub 5 tot en met 7 als opzeggingsbrieven moeten worden opgevat.
18. Dienaangaande geldt als volgt. Gelet op de inhoud van de brief van United Airlines (gedaagde sub 6) van 23 augustus 2010 is de rechtbank met de luchtvaartmaatschappijen van oordeel dat deze brief mede als een opzegging van de bestaande agentuurovereenkomst moet worden opgevat. De inhoud van de brieven van Continental (gedaagde sub 5) en Air Canada (gedaagde sub 7) leidt niet tot deze conclusie. In deze brieven wordt immers de mogelijkheid van opzegging van de overeenkomst nog open gehouden. Dat, zoals de luchtvaartmaatschappijen hebben betoogd, een termijn van zes maanden wordt gehanteerd waarbinnen moet worden gereageerd, maakt dit niet anders. Ook de enkele omstandigheid voorts dat een deel van de reisagenten de brieven ondertekend hebben geretourneerd (en daarmee met een verlaging van de commissie hebben ingestemd), brengt nog niet mee dat de reisagenten deze brieven als een opzegging hebben opgevat. Nu in de brieven van deze gedaagden echter om een akkoordverklaring met de wijziging van de commissie wordt verzocht, kan om die reden niet van een eenzijdige wijziging worden gesproken. Van onrechtmatig handelen of handelen in strijd met contractuele of wettelijke bepalingen is daarom geen sprake. Deze vordering onder VII dient dus eveneens te worden afgewezen.
Bevoegdheid van de sector kanton
19. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de nieuwe overeenkomsten tussen de gedaagden sub 1 tot en met 4 en de leden van de ANVR niet kunnen worden gekwalificeerd als agentuurovereenkomsten, is de sector kanton niet bevoegd ten aanzien van de overige, op deze nieuwe overeenkomsten voortbouwende vorderingen van ANVR (vorderingen V en VI). Daarom dient een gedeeltelijke verwijzing te volgen naar de sector civiel van deze rechtbank.
20. Nu echter niet is uit te sluiten dat partijen een ambtshalve verwijzing van een deel van het geschil naar de sector civiel uit oogpunt van proceseconomie onwenselijk vinden, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich ter rolle uit te laten over een gedeeltelijke verwijzing naar de sector civiel, dan wel een voortzetting van de procedure bij de sector kanton op de voet van artikel 96 Rv.
21. In afwachting daarvan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
Beslissing
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van:
WOENSDAG 4 APRIL 2012
voor uitlating door beide partijen als weergegeven onder 20.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Veenhof, T.A.M. Tijhuis en E.J. Bellaart en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.
Coll.