Parketnummer: 15/701004-11
Uitspraakdatum: 12 maart 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 25 december 2011 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen 7 gouden ketting(en) en/of 1 zilveren ketting en/of 3 paar gouden oorbellen en/of 7 gouden armband(en) en/of 10 gouden ring(en) en/of 1 gouden horloge en/of een hangertje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met bepaling van de hoofdelijkheid. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de goudkleurige ring wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 25 december 2011 omstreeks 19.50 uur komt bij de politie een melding binnen dat er mogelijk wordt ingebroken op - naar later blijkt - het adres [adres] te Purmerend. Verbalisant ziet dat de deur aan de achterzijde, die wijd openstaat, is beschadigd, evenals het kozijn van de deur.2 Een collega-verbalisant ziet vanaf een schutting in de achtertuin van het adres [adres 2] vier personen van achter een tuinhuisje vandaan komen en over de schutting klimmen naar de tuin van [perceel naast adres]. Daar klimmen de personen het daar gelegen garagedak op.3 De bewoner van [adres 3] weet een van de mannen naar beneden te trekken. De man komt terecht in de tuin van [adres], waar hij even later wordt aangehouden.4 Het betreft medeverdachte [medeverdachte 1].5 Onder een auto in de nabijheid van de woning [adres 2], in de lengte van het voertuig, wordt een man aangetroffen. Een buurtbewoner schreeuwt: "Die hoort er ook bij, die heb ik met die andere jongens door mijn tuin zien rennen." De man, medeverdachte [medeverdachte 2], wordt daarop aangehouden.6 Een van de buurtbewoners wijst verbalisanten erop dat zijn schutting kapot is. Iets later zien verbalisanten in de aangrenzende tuin een man zitten, die daarop wordt aangehouden. Het betreft verdachte [verdachte].7 Een vierde persoon wordt aangehouden nadat hij heeft getracht nabij [adres 2] via bosschages en een sloot weg te komen. Dit is medeverdachte [medeverdachte 3].8 In de achtertuin van [adres 2], op de plek waar de vier verdachten hebben geprobeerd zich te verstoppen, worden in een bloempot alle bij de inbraak weggenomen sieraden aangetroffen. Het gaat om 7 gouden kettingen, 1 zilveren ketting, 3 paar gouden oorbellen, 7 gouden armbanden, 10 gouden ringen, 1 gouden horloge en een hangertje. Alle aangetroffen sieraden worden herkend door aangever [slachtoffer 1] en zijn vrouw [slachtoffer 2].9
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]), [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) en een andere jongen met een schroevendraaier de achterdeur hebben opengebroken, waarna zij allevier de woning zijn binnengegaan. Op het moment dat de politie eraan kwam, zijn zij de woning uitgerend en zijn zij via diverse schuttingen in tuinen van andere woningen terechtgekomen.10
Op grond van bovengenoemde redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medepleger was van deze inbraak.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 25 december 2011 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen 7 gouden kettingen, 1 zilveren ketting, 3 paar gouden oorbellen, 7 gouden armbanden, 10 gouden ringen, 1 gouden horloge en een hangertje, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan woninginbraak. Door dit feit is niet alleen materiële schade toegebracht aan de benadeelden, maar wordt ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Dit kan gevoelens van angst en onveiligheid en meer in het algemeen maatschappelijke onrust veroorzaken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu het feit is gepleegd op Eerste Kerstdag, een dag waarop veel mensen van huis zijn om Kerstmis met familie te vieren. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens zijn ontkennende opstelling geen verantwoordelijk neemt voor het laakbare van zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging, net als de officier van justitie, rekening met de omstandigheid dat verdachte aan een ernstige, levensbedreigende ziekte lijdt en hiervoor is opgenomen in het ziekenhuis. De rechtbank zal om die reden bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een goudkleurige ring, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 709,76 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 200,00 het volgende. Er bestaat, gelet op de van toepassing zijnde bepalingen uit het burgerlijk recht, eerst dan een verplichting tot schadevergoeding, indien de geschonden norm strekt tot bescherming van het slachtoffer tegen de schade zoals het slachtoffer die geleden heeft. In het onderhavige geval beoogt de geschonden norm, artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, de bescherming van iemands vermogen. Voor een vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, immateriële schade, zou slechts ruimte zijn indien vast zou komen te staan dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bijzonder ernstig is ervaren. Hiertoe is in casu onvoldoende gesteld of gebleken. De benadeelde partij zal daarom voor wat betreft dit deel van zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 509,76 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 509,76.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negentig (90) dagen met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot tweeënvijftig (52) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden materiële schade tot een bedrag van € 509,76 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 509,76 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- een goudkleurige ring;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. M.A.E. de Jong-Overtoom en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2012.
Mr. Witteman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 december 2011 (dossierpagina 112)
3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2011 (dossierpagina 095)
4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2011 (dossierpagina 104-105).
5 Proces-verbaal aanhouding d.d. 25 december 2011 (dossierpagina 120)
6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 december 2011 (dossierpagina 112-113)
7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 december 2011 (dossierpagina 113)
8 Proces-verbaal aanhouding d.d. 25 december 2011 (dossierpagina 144).
9 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] d.d. 26 december 2011 (dossierpagina 21-24) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2012 (dossierpagina 50-51).
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 26 december 2011 (dossierpagina 183-185).