ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8306

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801533-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met afwijzing van herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2011 op Schiphol opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1965 op Curaçao en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven maanden, wat de rechtbank uiteindelijk heeft opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte afgewezen. Dit gebeurde omdat de rechtbank oordeelde dat de oude regels van de vervroegde invrijheidsstelling van toepassing waren, aangezien de veroordeling van de verdachte in Spanje dateert van vóór de wijziging van de wet. De rechtbank concludeerde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren die tot strafvermindering zouden moeten leiden. De verdachte was binnen de wettelijke termijn van zes uren in verzekering gesteld en had al met zijn advocaat gesproken voordat hij werd verhoord.

De rechtbank heeft de ernst van het bewezen feit, de hoeveelheid cocaïne en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot herroeping ongegrond was, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling had gehouden door opnieuw een strafbaar feit te plegen. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de gevolgen van recidive in drugszaken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer : 15/801533-11
VI-nummer : 99-000012-51
Uitspraakdatum : 6 maart 2012
Tegenspraak
Strafvonnis, tevens beslissing herroeping v.i.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te Curaçao,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]. .
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstel-ling, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zeven honderd en negentig (790) dagen.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 28 november 2011 (dossierparagraaf 1.1);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 november 2011 (dossierparagraaf 1.1.4);
- een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 27 december 2011, zaaknummer [nummer].
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 28 november 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 350 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat verdachte enkele malen eerder is veroordeeld wegens soortgelijke drugsdelicten komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Strafmaatverweer
Namens verdachte heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte te laat in verzekering is gesteld, hij door de rechter-commissaris rauwelijks in bewaring is gesteld en hij niet tijdig toegang heeft gehad tot rechtsbijstand. Deze onherstelbare vormverzuimen moeten tot strafvermindering leiden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is na zijn aanhouding om 09.01 uur op de luchthaven Schiphol overgebracht naar een plaats van onderzoek, het detentiecentrum Noord-Holland, locatie Schiphol, alwaar hij om 13.15 uur is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie ter toetsing van de aanhouding. Uit het proces-verbaal valt op te maken dat deze hulpofficier van justitie heeft bevolen dat verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, hij is immers niet in vrijheid gesteld. De wettelijk voorgeschreven maximumtermijn voor het ophouden - zes uren - begint op dat moment te lopen. De tijd die gemoeid is met de overbrenging wordt bij de berekening van de zes uren niet meegeteld. Gesteld noch gebleken is dat de wachttijd voor en tijdens het transport naar de plaats van verhoor onredelijk lang is geweest.] Verdachte is vervolgens binnen de wettelijke termijn van zes uren in verzekering gesteld, namelijk om 17.05 uur. Blijkens het verhoor van verdachte bij zijn inverzekeringstelling had hij toen al met zijn advocaat gesproken.
De op te leggen straf
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen bij recidive pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
8.1. Voorafgaande procedure
Verdachte is blijkens zijn justitiële documentatie op 15 januari 2008 door de rechtbank te Madrid (Spanje) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en één dag.
Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 januari 2009 (parketnummer [nummer]) is verlof verleend tot tenuitvoerlegging van deze buitenlandse rechterlijke beslissing en is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden.
Verdachte is bij besluit van 12 oktober 2010 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met ingang van 18 november 2010, waarbij is bepaald dat hij gedurende een proeftijd van 790
dagen zich heeft te houden aan de bij wet gestelde algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van een strafbaar feit. Deze beslissing is aan verdachte betekend op 22 oktober 2010.
8.2. De vordering
Op 6 januari 2012 is op de griffie van deze rechtbank ingekomen de vordering van dezelfde datum van de officier van justitie in het arrondissement Haarlem tot herroeping van voornoemde voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) voor de duur van 790 dagen, omdat verdachte zich niet aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarden heeft gehouden Verdachte is namelijk voor een nieuwe strafbaar feit is aangehouden en op 28 november 2011 in verzekering en vervolgens in voorlopige hechtenis gesteld.
8.3. De behandeling ter terechtzitting
Op 21 februari 2012 is de vordering op de openbare terechtzitting behandeld. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vordering. De verdediging heeft zich gemotiveerd verzet tegen toewijzing van de vordering en geconcludeerd tot afwijzing.
8.4. De beoordeling
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Aan het verweer van verdediging dat de vordering niet onverwijld aan verdachte zou zijn betekend, zoals wettelijk voorgeschreven, kan worden voorbijgegaan, omdat daaraan niet de conclusie is verbonden dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou zijn in haar vordering.
De rechtbank is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling dient te worden afgewezen.
De regeling ten aanzien van vervroegde invrijheidsstelling is in Nederland per 1 juli 2008 gewijzigd. In plaats van een vervroegde invrijheidsstelling geldt thans een voorwaardelijke invrijheidsstelling. In het eerste geval worden aan veroordeelden geen voorwaarden bij de invrijheidsstelling opgelegd, nu is dat wel het geval. In de Wijzigingswet Wetboek van Strafrecht van 6 december 2007 (Stb. 500), tot wijziging van de vervroegde invrijheidsstel-ling in een voorwaardelijke invrijheidsstelling, is bepaald (artikel VI) dat de oude regeling van de vervroegde invrijheidsstelling van toepassing blijft op veroordelingen tot vrijheids-straf die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling zijn uitgesproken, dus vóór 1 juli 2008. Het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage dateert van ná deze datum, het vonnis van de rechtbank te Madrid (Spanje) is van vóór die datum.
In het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) dient naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak bij de strafoplegging uit te worden gegaan van de oude regels van de vervroegde invrijheidsstelling. De strafoplegging van de rechtbank te 's-Gravenhage behelst immers geen (nieuwe) veroordeling tot een vrijheidsstraf, maar een verlof tot tenuitvoerlegging van een eerder gewezen buitenlands vonnis, met andere woorden: een verlof om een reeds tegen verdachte (veroordeelde) uitgesproken straf in Nederland te continueren.
De veroordeling van de rechtbank te Madrid is op grond van het bovenstaande doorslaggevend voor de bepaling van de veroordeling tot vrijheidsstraf, hetgeen inhoudt dat de oude regeling van de vervroegde invrijheidsstelling in het onderhavige geval van toepassing is. Daarmee staat vast dat aan verdachte géén voorwaarden konden worden opgelegd zoals die nu in de nieuwe regeling gelden en valt de basis onder de vordering weg. De rechtbank zal de vordering dan ook als ongegrond afwijzen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet,
10. Beslissing
De rechtbank:
In de zaak met parketnummer [nummer]:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In de zaak met v.i.-zaaknummer: [nummer]:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Ayal, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2012.
Mrs. Ayal en Postma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 15/801533-11
Inzake: [verdachte] blad 6
vonnis