ECLI:NL:RBHAA:2012:BV7704

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189381 / HA RK 12-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 27 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door [verzoeker]. Het verzoek werd als tardief verklaard, omdat [verzoeker] het pas op 11 januari 2012 indiende, terwijl hij al eerder op de hoogte was van de naam van de behandelende rechter, mr. [A]. De wrakingskamer overwoog dat de gronden voor wraking, die door [verzoeker] werden aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De eerste twee gronden, namelijk het verstekvonnis in een eerdere procedure en de vermeende onrechtmatigheid daarvan, konden niet als basis dienen voor het wrakingsverzoek. De wrakingskamer stelde vast dat uit een door de griffie gemaakte fout of een vermeende onjuiste beslissing van de rechter niet kan worden afgeleid dat de rechter partijdig is. Ook de derde grond, het vermeende misbruik van bevoegdheden door de deurwaarder, werd niet als relevant beschouwd voor de onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank verklaarde [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat het geding in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. J.J. Dijk als voorzitter en mrs. J.W.H.G. Loyson en K.I. de Jong als leden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 189381 / HA RK 12-12
datum beslissing: 27 februari 2012
Op verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [plaats],
verzoeker.
1. Procesverloop
1.1 Bij vonnis van 21 april 2011 heeft de kantonrechter te Zaandam, mr. [A] [verzoeker] bij verstek veroordeeld tot betaling aan de naamloze vennootschap N.V. Univé Zorg (hierna: Univé) van een bedrag van € 697,48, vermeerderd met rente en kosten.
1.2 Bij brief van 17 juni 2011 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen het vonnis van 21 april 2011, stellende dat hij ten onrechte bij verstek is veroordeeld, omdat hij wel van antwoord had gediend.
1.3 Op 4 juli 2011 heeft mr. [B], plv. sectorvoorzitter van de sector Kanton van de Rechtbank Haarlem te Zaandam onder meer het volgende aan [verzoeker] geantwoord:
“Allereerst bied ik u onze excuses aan voor het feit dat in uw procedure met zaaknummer 507486 uw brief niet als verweer in die procedure is herkend, dan wel is zoekgeraakt. Wel wil ik u erop wijzen dat dit deels veroorzaakt wordt door de enorme veelheid aan brieven die u naar ons stuurt – ook in procedures die al afgedaan zijn – en door het feit dat u in die brieven niet altijd even duidelijk aangeeft op welke procedure die brief betrekking heeft en of u in de procedure inhoudelijk verweer voert, dan wel zich beklaagt over het optreden van de rechter, de rechtbank, uw wederpartij, de deurwaarder. […] Voor wat betreft de zaak met nummer 507486 kan ik niet anders dan herhalen wat mijn collega […] u al heeft geadviseerd, het starten van een verzetprocedure.”
1.4 Bij dagvaarding van 1 september 2011 heeft Univé [verzoeker] gedagvaard voor de kantonrechter te Zaandam op 15 september 2011 (zaaknummer 526447/CV EXPL 11-7602). [verzoeker] heeft schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter bij rolbeschikking van 29 september 2011 had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft Univé schriftelijk op het antwoord van [verzoeker] gereageerd. [Verzoeker] heeft niet geconcludeerd voor dupliek.
1.5 Bij brief van 28 november 2011 heeft de griffier aan [verzoeker] medegedeeld dat in de zaak met zaaknummer 526447/CV EXPL 11-7602 op 22 december 2011 vonnis zal worden gewezen. Na aanhouding is het vonnis bepaald op achtereenvolgens 5 januari 2012 en 2 februari 2012.
1.6 Bij brief van 9 januari 2012, gericht aan het Kantongerecht Zaandam, heeft [verzoeker] aangegeven dat de dagvaarding van 1 september 2011 nietig moet worden verklaard.
1.7 Bij brief van 11 januari 2012, gericht aan het Kantongerecht te Zaandam, heeft [verzoeker] onder meer het volgende geschreven:
“Met een beroep op artikel 36 wetboek van burgerlijke rechtsvordering (RV) hierbij mijn verzoek tot wraken van de huidige rechter […] mr. [A]. De reden voor wraking is dat de Rechter zich in een eerdere procedure over hetzelfde vraagstuk ten onrechte bij verstek heeft geoordeeld. Onrechtmatig bij verstek, omdat ten eerst […] ik wel verweer heb gevoerd, maar deze ten onrechten niet in procedurele behandeling is genomen waardoor het recht op verdedigen van gedaagde partij ongewenst is afgenomen. […] Ten tweede, het verstekvonnis is nogmaals onrechtmatig, gezien deze een vordering toekent waarvoor feitelijk helemaal geen wettelijke grond tot vordering is […] Ten derde […] de deurwaarder namens schuldeiser Univé maakt misbruik van bevoegdheden door vaker dwangmatig mijn inkomen in te vorderen dan de wet toestaat. […] Maar hierdoor kan momenteel in de lopende procedure nooit door diezelfde mr. [A] een onpartijdig en onafhankelijk oordeel worden gegeven, gezien hem een beschermende hand boven het hoofd word gehouden door het sectorhoofd […].”
1.8 [Verzoeker], de wederpartij in de hoofdzaak en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 13 februari 2012. De kantonrechter heeft per e-mailbericht van 2 februari 2012 aangegeven niet in de wraking te berusten. De wederpartij in de hoofdzaak heeft op 7 februari 2012 een schriftelijke reactie gegeven. [Verzoeker] is ter zitting verschenen. Hij heeft een schriftelijk pleidooi aan de leden van de wrakingskamer overhandigd en verzocht dit pleidooi in de beslissing te laten meewegen.
2. Het verzoek
2.1. [Verzoeker] verzoekt toelating van het wrakingsverzoek en vernietiging van de dagvaarding. In reconventie vordert [verzoeker] dat de Procureur-Generaal een disciplinair onderzoek zal instellen naar de integriteit van het Kantongerecht te Zaandam en dat zo nodig strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (hierna ook te noemen de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (hierna ook te noemen de objectieve toets).
3.2 [Verzoeker] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek desgevraagd geantwoord, dat het verzoek is ingediend omdat:
1) de betreffende rechter [verzoeker] in een eerdere procedure ten onrechte bij verstek heeft veroordeeld, aangezien hij in die procedure wel verweer had gevoerd,
2) de veroordeling in die eerdere procedure onrechtmatig was, aangezien voor de vordering geen wettelijke grondslag bestond, en
3) de deurwaarder misbruik maakt van zijn bevoegdheden door vaker beslag te leggen op het inkomen van [verzoeker] dan waartoe hij op grond van vonnissen tegen [verzoeker] is gerechtigd.
Bovendien, zo heeft [verzoeker] desgevraagd bevestigd, kan de betreffende kantonrechter volgens hem geen onpartijdig oordeel geven, omdat haar een hand boven het hoofd wordt gehouden door het sectorhoofd, dat op haar beurt ten onrechte een vordering tegen [verzoeker] heeft toegewezen.
3.3 Alvorens inhoudelijk op het verzoek van [verzoeker] in te gaan, overweegt de wrakingskamer het volgende. Ingevolge artikel 37 lid 1 Rv moet een wrakingsverzoek worden gedaan “zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden”. Vast staat dat de griffier bij brief van 30 september 2011 de rolbeschikking van 29 september 2011 aan [verzoeker] heeft toegezonden. [Verzoeker] heeft ter zitting bevestigd de brief met de rolbeschikking te hebben ontvangen. Nu voornoemde rolbeschikking de naam van de behandelende kantonrechter vermeldt, was het feit dat de zaak wordt behandeld door mr. [A] reeds ten tijde van de ontvangst van die rolbeschikking aan [verzoeker] bekend geworden. [Verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd die desalniettemin rechtvaardigen dat hij het wrakingsverzoek eerst op 11 januari 2012 heeft ingediend. Het verzoek van [verzoeker] tot wraking van mr. [A] is derhalve tardief ingesteld.
3.4 Onverlet hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, heeft het volgende te gelden. De eerste en tweede van de door [verzoeker] aangevoerde gronden - het feit dat in de procedure met zaaknummer 507486/ CV EXPL 11-3312 abusievelijk tegen [verzoeker] verstek is verleend en de vermeende onjuiste beslissing in die procedure - kunnen niet als grondslag van het verzoek dienen, aangezien uit een door de griffie gemaakte fout noch uit een in de ogen van (één van) partijen onjuiste beslissing (van een rechter) kan worden afgeleid, dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert dan wel dat de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is.
3.5 De door [verzoeker] aangevoerde derde grond voor het wrakingsverzoek kan evenmin als grondslag dienen, nu beweerdelijk misbruik door de deurwaarder van zijn bevoegdheden niet raakt aan de vraag naar de (on)partijdigheid van de rechter.
3.6 [Verzoeker] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat mr. [A] niet als onpartijdig rechter kan worden beschouwd, omdat haar een hand boven het hoofd gehouden zou worden door de sectorvoorzitter. In haar brief van 4 juli 2011 heeft de (plaatsvervangend) sectorvoorzitter immers de omissie van de griffie - het niet acht slaan op het schriftelijk antwoord van [verzoeker] - toegegeven en daar excuses voor aangeboden. Daarbij heeft de (plaatsvervangend) sectorvoorzitter opgemerkt, dat ook [verzoeker] zelf (gedeeltelijk) debet is aan het niet herkennen door de griffie van zijn brief als schriftelijk antwoord, gelet op de veelheid van stukken die hij aan de rechtbank stuurt en het feit dat hij niet altijd even duidelijk aangeeft waarop die stukken betrekking hebben.
3.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, komt de wrakingskamer tot de conclusie dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat mr. [A] jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De subjectieve toets levert derhalve geen grond op voor wraking van de kantonrechter.
3.8 Van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid aan de zijde van mr. [A] objectief gerechtvaardigd is, is evenmin sprake, zodat ook de objectieve toets geen grond voor wraking van de kantonrechter oplevert.
3.9 De rechtbank zal [verzoeker] - gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen - niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking van de kantonrechter. Van nietigverklaring van de dagvaarding van 1 september 2011 kan daarom - nog daargelaten dat de onderhavige procedure zich daarvoor niet leent - geen sprake zijn. De vordering in reconventie zal als niet ingesteld worden beschouwd, nu de onderhavige procedure daarvoor geen plaats biedt.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in het verzoek om wraking van mr. [A];
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het geding in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. Dijk, voorzitter, en mrs. J.W.H.G. Loyson en K.I. de Jong, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2012 in tegenwoordigheid van drs. A.J. Verkruisen als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.