Parketnummer: 15/700299-11
Uitspraakdatum: 22 september 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 september 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 09 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf om een vrachtauto tot stoppen te dwingen en/of de chauffeur middels pepperspay en/of traangas uit te schakelen en/of uit voormelde vrachtauto de lading wederrechtelijk toe te eigenen (artikel 312/317 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer (gps en gsm)jammer(s), een brandblusser (met traangas en/of pepperspay), een notitieblok (met daarop beschreven hoe een vrachtauto tot stilstand te brengen en/of een inventarisatie van benodigde goederen en/of personen en/of bedragen (onder meer te stelen auto's, kentekenplaten, portofoons, katvangers, pruiken, snorren en baarden, kosten)), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 09 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een brandblusser bevattende de bestanddelen (traanverwekkende stoffen en oplosmiddel) van pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat de pepperspray, het notitieboekje en twee gps-jammers zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat het visitekaartje zal worden teruggegeven aan verdachte.
4.1. Bewijsmiddelverweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de auto van verdachte zonder enige wettelijke grondslag is doorzocht en het daaruit voortgevloeide bewijs betreffende de in de auto van verdachte aangetroffen goederen onrechtmatig is verkregen en derhalve uitgesloten dient te worden van meewerking tot het bewijs.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de rechtbank de volgende feiten gebleken.
Op zaterdag 9 april 2011 gaven verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte een stopteken, omdat zij van de centralist van de regionale meldkamer hadden vernomen dat de Mazda 626 waarin verdachte op dat moment reed niet verzekerd was. Nadat verdachte zijn auto als reactie op het stopteken tot stilstand had gebracht, vroeg [verbalisant 1] hem naar de situatie omtrent de onverzekerde Mazda. Toen dit afgehandeld was, vroeg [verbalisant 1] verdachte of hij even in de Mazda mocht kijken. Verdachte gaf hiervoor toestemming door te zeggen: "Tuurlijk" en opende direct de kofferbak, alwaar een witte plastic tas op de hoedenplank lag. Nadat [verbalisant 1] twee maal had gevraagd wat er in die tas zat, waarop verdachte telkens antwoordde dat het om "spulletjes" ging, pakte verdachte de tas van de hoedenplank. Vervolgens pakte [verbalisant 1] de tas van hem over en zag hij twee kartonnen doosjes in de tas. Toen [verbalisant 1] deze doosjes opende, zag hij in elke doos een zogenaamde jammer. Hierop werd verdachte apart genomen door [verbalisant 2] en liet [verbalisant 1] het neefje van verdachte, die als passagier aanwezig was in de auto, uitstappen. [verbalisant 1] zag hierbij dat verdachtes neefje enkele goederen wegstopte in de middenconsole. Vervolgens ging [verbalisant 1] verder met, zoals hij het zelf heeft verwoord in zijn proces-verbaal van bevindingen, 'zoeken' in de Mazda en zag hij een brandblusser liggen onder de bijrijderstoel. De fles van de brandblusser was volgens [verbalisant 1] zodanig klein, zeker in verhouding met het handvat, dat hij het vermoeden kreeg dat dit geen echte brandblusser betrof. Bovendien lag de brandblusser los in de auto, was de verzegeling van de brandblusser verbroken en merkte [verbalisant 1] toen hij de brandblusser optilde dat deze zeer licht was. Al deze omstandigheden leidden [verbalisant 1] tot het vermoeden dat de brandblusser mogelijk een wapen betrof met pepperspray of traangas als inhoud.
Vervolgens opende [verbalisant 1] de middenconsole en zag hij daarin een klein notitieblok met notities waaruit volgens [verbalisant 1] kon worden opgemaakt dat verdachte een overval op een vrachtwagen aan het voorbereiden was. Zo stonden er notities in over gestolen auto's, kentekenplaten, portofoons, pruiken, snorren, baarden, een schuur, een katvanger voor de schuur, een taakverdeling tussen vijf mensen en een kostenoverzicht, alsmede een tekening van een manier om een vrachtwagen tot stilstand te brengen door het veroorzaken van een botsing.
Op basis van het aantreffen van voornoemde goederen, is verdachte aangehouden wegens de verdenking van het plegen van voorbereidingshandelingen voor een overval.
De rechtbank is over deze feiten van oordeel dat [verbalisant 1] zich, gelet op de toestemming van verdachte, op rechtmatige wijze toegang heeft verschaft tot de auto en het daarin aanwezige witte plastic tasje. Echter, nu verdachtes toestemming was beperkt tot 'kijken', strekte deze zich niet uit over het door [verbalisant 1] openen van de tas en het door hem openen van de daarin aanwezige doosjes. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen gekwalificeerd moeten worden als een doorzoeking van de auto van verdachte waartoe in de gegeven omstandigheden geen enkele wettelijke bepaling de bevoegdheid verleende en welke daarom onrechtmatig heeft plaatsgehad. De rechtbank stelt vast dat aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en is van oordeel dat het aantreffen van de jammers moet worden uitgesloten van meewerking tot het bewijs van het onder 1. ten laste gelegde.
De rechtbank is echter van oordeel dat het aantreffen van de brandblusser wel op rechtmatig wijze heeft plaatsgevonden nu deze gewoon zichtbaar was onder de bijrijderstoel zonder dat [verbalisant 1] hiervoor een afgesloten ruimte in de auto heeft moeten openen. Toen [verbalisant 1] vervolgens het vermoeden kreeg dat de brandblusser een wapen betrof, ontstond een situatie als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie en was hij gerechtigd op grond van genoemd wetsartikel de auto te doorzoeken. Het vervolgens aantreffen van het notitieblok in de middenconsole is daardoor ook op rechtmatige wijze geschied. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman voor zover het de brandblusser en het notitieblok betreft.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van:
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2011, dossierpagina 32-36, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - dat op 9 april 2011 te Hoofddorp een brandblusser en een notitieblok zijn aangetroffen in de auto van verdachte. In het notitieblok stonden onder andere de volgende notities:
1. een inventarisatie van benodigdheden, onder andere vijf mensen, gestolen auto's, kentekenplaten, portofoons, pruiken, een schuur en een katvanger voor de schuur;
2. een tekening van een manier om een vrachtwagen tot stilstand te brengen door het veroorzaken van een botsing en
3. een kostenoverzicht van in totaal 12.5000, vermoedelijk Euro's, met daarin onder andere het voorschot voor de vijf mensen, aanloopkosten en de kosten voor de katvanger;
* een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van een pagina uit een notitieblok waarop snorren en baarden vermeld worden, dossierpagina 37;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2011, dossierpagina 66, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - dat de op 9 april 2011 in de auto van verdachte aangetroffen brandblusser voor nader technisch onderzoek is overgedragen aan het bureau Forensische Opsporing van de regiopolitie Kennemerland, welk onderzoek onder zaaknummer 2011.04.22.056 werd verricht door het Nederlands Forensisch Instituut;
* het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 mei 2011 betreffende zaaknummer 2011.04.22.056, onder meer inhoudende dat de onderzochte brandblusser onder andere de bestanddelen (traanverwekkende stoffen en oplosmiddel) van pepperspray bevat en onder de Wet wapens en munitie valt;
* Een geschrift, te weten een Informatieblad Traangas en Pepperspray - versie 1.0 van het Nederlands Forensisch Instituut, onder meer inhoudende dat voorwerpen met traanverwekkende stoffen, bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, onder categorie II onder 6° van de Wet wapens en munitie vallen;
* het feit van algemene bekendheid dat Hoofddorp is gelegen in de gemeente Haarlemmermeer.
4.3. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de in zijn auto aangetroffen brandblusser en notitieblok niet van hem zijn, maar waarschijnlijk van een persoon genaamd [betrokkene 1] aan wie verdachte ongeveer twee weken voor 9 april 2011 zijn auto had uitgeleend. De rechtbank overweegt hierover dat nu de brandblusser en het notieblok in verdachtes auto zijn aangetroffen, zij er in beginsel vanuit gaat dat deze goederen aan verdachte toebehoren. Ten aanzien van de door verdachte gemaakte verwijzing naar [betrokkene 1] overweegt de rechtbank dat [betrokkene 1] heeft ontkend dat genoemde goederen van hem zijn en uit het door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevoerde handschriftonderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is dat het handschrift in het notitieblokje is geproduceerd door een willekeurige andere persoon dan [betrokkene 1]. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zijn stelling dat de goederen waarschijnlijk van [betrokkene 1] zijn op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt en houdt hem verantwoordelijk voor de goederen die in zijn auto zijn aangetroffen.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. het ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van bewijs voor een geweldsaspect waardoor, zo begrijpt de rechtbank het verweer, niet kan worden bewezen dat enig voorgenomen handelen gericht was op het plegen van een misdrijf waarop een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar of meer is gesteld zoals vereist voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor is immers vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk (onder meer) voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft gehad. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die verdachte en zijn medeverdachten bij zich hadden 'bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf'. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in casu sprake is, gelet op de aanwezigheid van een brandblusser met (kort gezegd) pepperspray hetwelk redelijkerwijs geen ander doel kan hebben gehad dan minst genomen de bedreiging met dit wapen.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 9 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter voorbereiding van het misdrijf om een vrachtauto tot stoppen te dwingen en de chauffeur middels pepperspay uit te schakelen en uit voormelde vrachtauto de lading wederrechtelijk toe te eigenen (artikel 312/317 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een brandblusser met pepperspay en een notitieblok met daarop beschreven hoe een vrachtauto tot stilstand te brengen en een inventarisatie van benodigde goederen en personen en bedragen, onder meer te stelen auto's, kentekenplaten, portofoons, katvanger, pruiken, snorren, baarden en kosten, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 9 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een brandblusser bevattende de bestanddelen (traanverwekkende stoffen en oplosmiddel) van pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
voorbereiding van diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
7.1. Hoofdstraf
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor een overval op een vrachtwagen met minst genomen bedreiging met geweld. Het door verdachte geplande misdrijf is zeer ernstig van aard en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Daarbij komt dat de brandblusser met pepperspray naar het oordeel van de rechtbank geen andere bestemming kan hebben gehad dan minst genomen de bedreiging met dit wapen, hetgeen betekent dat verdachte minst genomen bedreiging met geweldshandelingen voor ogen stond. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan, zeker nu hij reeds eerder tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld wegens grootschalige diefstal maar dit klaarblijkelijk geen enkele indruk op hem heeft gemaakt.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die gewoonlijk voor een overval op een vrachtwagen worden opgelegd en neemt daarbij in ogenschouw dat het in de onderhavige zaak de voorbereiding op een dergelijk feit betreft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Ten einde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst schuldig te maken aan soortgelijke feiten, zal de rechtbank een aanzienlijk deel in voorwaardelijke vorm opleggen.
7.2. Maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven brandblusser en notitieboekje dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven de gps-jammers dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de aan verdachte ten laste gelegde feiten en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan. Tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 46, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hiervoor onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 320 (driehonderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 160 (honderdzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1.00 STK Pepperspray
198804, vermomd als brandblusser
- 1.00 STK Notitieboekje
198805
- 2.00 STK Diverse
198813
198806, betreft een gps-yammer met 3 antennes in doos
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK Visitekaartjes
plastic
198828 onv [betrokkene 2]
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Candido, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. de Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2011.
mr. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.