ECLI:NL:RBHAA:2011:BV1730

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3156
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening indicatiestelling zorg en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de indicatiestelling van zorg voor eiser, die lijdt aan een dwarslaesie. Eiser had op 14 februari 2010 een nieuwe indicatie aangevraagd op basis van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) voor een persoonsgebonden budget (PGB). De rechtbank behandelt de vraag of de indicatiestelling met terugwerkende kracht kan ingaan. Eiser was het niet eens met de indicatie die hem was toegekend, met name de klasse voor begeleiding individueel, die was vastgesteld op klasse 2. Eiser stelde dat hij minimaal klasse 4 nodig had om zijn zelfstandigheid te behouden. De rechtbank oordeelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het uitgangspunt van geen terugwerkende kracht af te wijken. Eiser had immers verzocht om voortzetting van zijn zorg en had deze zorg ook daadwerkelijk ingekocht in de periode waarin geen geldige indicatie bestond. De rechtbank vernietigt de besluiten van verweerder die de ingangsdatum van de indicatiestelling op 9 maart 2010 hadden vastgesteld en bepaalt dat de indicatiestelling met terugwerkende kracht ingaat op 1 januari 2010. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.092,50. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3156
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: R. Kranen, werkzaam bij Mee Amstel en Zaan,
tegen:
de regiodirecteur van het Centrum Indicatiestelling Zorg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder ten aanzien van eiser een nieuwe indicatie vastgesteld. In dit besluit is de functie ‘begeleiding individueel’ niet (meer) geïndiceerd.
Tegen dit besluit heeft eiser op 15 april 2010 bezwaar gemaakt.
Op 17 mei 2010 heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Hangende de bezwaarprocedure heeft verweerder op 14 juni 2010 een nieuw primair indicatiebesluit genomen, waarbij onder meer de functie begeleiding individueel is geïndiceerd in klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) gedurende de periode 9 maart 2010 tot 8 september 2010.
Bij beslissing op bezwaar van 24 juni 2010 heeft verweerder verzoekers bezwaar tegen het indicatiebesluit van 14 juni 2010 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
Hiertegen heeft eiser op 29 juni 2010 beroep ingesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 30 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (kenmerk AWB 10-2511) hangende beroep het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit van 24 juni 2010, voor zover dit betrekking heeft op de functie begeleiding individueel, geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak die de rechtbank in het beroep van eiser zal doen. Verweerder is opgedragen verzoeker met ingang van 24 juni 2010 te behandelen als ware hij geïndiceerd voor de functie begeleiding individueel, klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week).
Vervolgens heeft de rechtbank een deskundige benoemd, te weten
[naam revalidatiearts], revalidatie-arts, die op 20 november 2010 en 25 februari 2011 rapport heeft uitgebracht.
Bij besluit van 14 maart 2011 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, eisers bezwaar deels gegrond verklaard en het indicatiebesluit van 14 juni 2010 vervangen door een nieuw indicatiebesluit van 14 maart 2011.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder dit laatste besluit gewijzigd.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 december 2011, alwaar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P.I. Algoe.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft een dwarslaesie. Hij heeft op 14 februari 2010 zorg aangevraagd op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Hij heeft daarbij gevraagd om verlenging van de voor hem geïndiceerde zorg. Eiser had op grond van het indicatiebesluitbesluit van 20 februari 2009 aanspraak op activerende begeleiding algemeen klasse 4, ondersteunende begeleiding algemeen klasse 4, persoonlijke verzorging klasse 8 met 6 additionele uren en verpleging klasse 3. Dit indicatiebesluit was geldig tot 31 december 2009.
Bij primair besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder een nieuw indicatiebesluit genomen. In dit besluit is persoonlijke verzorging geïndiceerd, klasse 8 (20 tot 24.9 uur per week) met 6 additionele uren en verpleging, klasse 4 (7 tot 9.9 uur per week). Deze indicatiestelling was geldig van 9 maart 2010 tot 8 maart 2015. In dit besluit is de functie begeleiding individueel niet geïndiceerd. Hangende bezwaar heeft verweerder op 14 juni 2010 een nieuw primair besluit genomen. Verweerder heeft een nieuwe indicatiestelling gedaan. Eiser is geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 8 met 4 additionele uren en voor verpleging klasse 5 (10 tot 12,9 uur per week) gedurende de periode van 9 maart 2010 tot 8 maart 2012. Voorts is eiser geïndiceerd voor begeleiding individueel, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) gedurende de periode van 9 maart 2010 tot 8 september 2010. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat hij wat betreft begeleiding moet worden ingedeeld in klasse 4.
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 24 juni 2010 de indicatiestelling van 14 juni 2010 gehandhaafd en eisers bezwaar ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft verweerder vervolgens opgedragen eiser met ingang van 24 juni 2010 te behandelen als ware hij geïndiceerd voor de functie begeleiding individueel, klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week) tot zes weken na verzending van de uitspraak op beroep.
Hangende beroep heeft verweerder op 14 maart 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen en eisers bezwaar deels gegrond verklaard. Het besluit van 14 juni 2010 is vervangen door een nieuw indicatiebesluit. Eiser wordt geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 8 met 4 additionele uren en voor verpleging klasse 5 gedurende de periode van 9 maart 2010 tot 8 maart 2012. Voorts is eiser geïndiceerd voor begeleiding individueel, klasse 2 gedurende de periode van 9 maart 2010 tot en met 31 mei 2011.
2.2 Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder dit besluit gewijzigd, in die zin dat eiser in de periode van 9 maart 2012 tot en met 8 maart 2015 wordt geïndiceerd voor persoonlijke verzorging klasse 8 met additioneel 6 uur per week en verpleging klasse 4. Dit in verband met het verbod op reformatio in peius, aldus verweerder. De functie begeleiding is hetzelfde gebleven, klasse 2 tot 31 mei 2011.
2.3 Eiser heeft in beroep – samengevat – het volgende aangevoerd. Hij is het niet eens met de geïndiceerde begeleiding klasse 2. Eiser is van mening dat hij minimaal begeleiding individueel klasse 4 nodig heeft om zijn zelfstandigheid te behouden. Eiser heeft in beroep overgelegd een deskundigenrapportage van[naam ergotherapeut], ergotherapeut, die stelt dat eiser 20 uur begeleiding per week nodig heeft gelet op zijn beperkingen. Voorts is eiser het niet eens met de geldigheidsduur van de indicatie voor de functie begeleiding individueel. Eiser heeft structureel (praktische) hulp nodig in de vorm van begeleiding individueel. Daarom moet volgens eiser de functie begeleiding individueel ook een geldigheidsduur hebben tot 8 maart 2015 net als de andere geïndiceerde functies. Daarnaast stelt verweerder ten onrechte dat de indicatie niet eerder in kan gaan dan het indicatiebesluit van 9 maart 2010, omdat er geen sprake is van gelijkblijvende zorg. Echter, eiser heeft op 14 februari 2010 gevraagd om voortzetting van zijn voorgaande indicatie. Dat er geen sprake is van gelijkblijvende zorg heeft te maken met de omstandigheid dat de beleidsregels omtrent de functie activerende begeleiding en ondersteunende begeleiding zijn veranderd. Eisers zorgbehoefte bleef echter onveranderd. Eiser was in het verleden ook op de gevraagde zorg aangewezen en de zorg is ook daadwerkelijk gecontinueerd. Met als gevolg dat er een schuld is van € 8.000,- omdat eiser wel zorg nodig had en heeft ingekocht in de periode dat er geen geldige indicatie bestond, te weten van 1 januari 2010 tot 9 maart 2010. Eiser voert tot slot aan dat het hem niet valt te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen.
2.4 Verweerder heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Na onderzoek is gebleken dat eiser per week 3 uur en 45 minuten zorg (oefenen en praktische hulp) nodig heeft in de vorm van individuele begeleiding, hetgeen valt in klasse 2. Uit het advies van extern deskundige [naam revalidatiearts] komt niet naar voren dat meer tijd zou moeten worden geïndiceerd. Wat betreft het rapport van de ergotherapeut is opgemerkt dat daaruit niet blijkt hoeveel tijd zij heeft gerekend per onderdeel waarvoor hulp nodig is. Bovendien heeft zij op bepaalde punten zorg onder de functie begeleiding gerekend, welke in het indicatiebesluit van verweerder is gerekend onder de functie persoonlijke verzorging of verpleging. Wat betreft de geïndiceerde periode stelt verweerder zich op het standpunt dat begeleiding ingevolge de beleidsregels in geval van oefenen met een maximum van 1 jaar geïndiceerd kan worden. Daarna dient de situatie opnieuw beoordeeld te worden. Gelet op het medisch advies van de CIZ-arts had de begeleiding moeten worden geïndiceerd van 9 maart 2010 tot 8 september 2010 (half jaar). Op basis van het advies van externe deskundige [naam revalidatiearts] had begeleiding geïndiceerd moeten worden van 1 december 2010 voor de duur van zes maanden. Omdat verweerder het ongewenst acht om in de tussenliggende periode geen begeleiding te indiceren, is in afwijking van de beleidsregels de functie begeleiding geïndiceerd van 9 maart 2010 tot en met 31 mei 2011. Voorts stelt verweerder zich wat betreft de ingangsdatum op het standpunt dat geen sprake is van gelijkblijvende zorg, zodat om die reden de ingangsdatum van 9 maart 2010 blijft gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 In artikel 6:18, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het aanhangig zijn van beroep tegen een besluit geen verandering brengt in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
2.6 In artikel 6:19 is bepaald dat indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt.
2.7 Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de beslissing op bezwaar van 14 maart 2011 de beslissing op bezwaar en het indicatiebesluit van 24 juni 2010 vervangt. De beslissing op bezwaar van 24 maart 2011 vervangt de beslissing op bezwaar en het indicatiebesluit van 14 maart 2011. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of deze besluiten ook zijn ingetrokken door verweerder.
2.8 Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen de besluiten van 24 juni 2010 en 14 maart 2011 gegrond en vernietigt deze besluiten.
2.9 In geval van eiser komt het nieuwe besluit van 24 maart 2011 niet geheel tegemoet aan zijn beroep, zodat zijn beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.10 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser voor de functie begeleiding individueel was geïndiceerd in klasse 2, geldig tot 31 mei 2011. Eiser heeft per die datum een nieuwe indicatie gevraagd en gekregen. Eiser is thans geïndiceerd in klasse 1 wat betreft begeleiding individueel en wat betreft verpleging en persoonlijke verzorging is hij in hogere klassen geïndiceerd in verband met zijn verslechterde gezondheid. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat wordt aangenomen dat eiser zich kan vinden in deze indicatiestelling.
2.11 Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat eiser, los van de indicatiestelling, door het zorgkantoor vanaf 24 juni 2010 wordt behandeld en zijn PGB wordt uitbetaald, als ware eiser geïndiceerd voor de functie begeleiding individueel, klasse 4. Het zorgkantoor zal dit doen, conform de uitspraak van de voorzieningenrechter, tot zes weken na de onderhavige uitspraak op beroep. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard het verschil tussen klasse 2 en klasse 4 over de periode van
24 juni 2010 tot zes weken na de uitspraak op beroep, niet te zullen terugvorderen bij eiser. Ook heeft verweerder aangegeven dat het zorgkantoor dit niet zal doen en dat het zorgkantoor nu handelt op basis van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.12 Naar aanleiding van de toezeggingen van verweerder ter zitting dat er geen terugvordering zal volgen heeft gemachtigde ter zitting wegens het ontbreken van procesbelang het beroep ingetrokken, voor zover het zich richt tegen de hoogte van de indicatiestelling van de functie begeleiding individueel, alsmede voor zover het is gericht tegen de einddatum van 31 mei 2011 van de begeleiding.
2.13 Gelet op het voorgaande is tussen partijen slechts nog de ingangsdatum van de indicatiestelling in geschil.
2.14 Eisers voorgaande indicatie was afgelopen op 31 december 2009. Hij heeft op
14 februari 2010 een nieuwe indicatie gevraagd. Verweerder heeft de uiteindelijke indicatiestelling niet eerder laten ingaan dan 9 maart 2010. Omdat eiser een totale dwarslaesie heeft vanaf de vierde nekwervel, heeft hij continu veel zorg nodig. Deze zorg heeft hij ook ingekocht in de periode van 1 januari 2010 tot 9 maart 2010 en hierdoor is een schuld ontstaan.
2.15 Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overweegt de rechtbank dat, gelet op artikel 13, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit en de toelichting daarbij, uitgangspunt dient te zijn dat een indicatiebesluit in beginsel geen terugwerkende kracht heeft en dat, tenzij er redenen zijn om een latere datum te kiezen, de indicatie wordt verleend met ingang van de datum van het indicatiebesluit. Uit de uitspraak van 17 december 2008 (LJN:BG8947) blijkt dat de CRvB niet wil uitsluiten dat de bijzondere omstandigheden van het concrete geval aanleiding kunnen geven van dit uitgangspunt af te wijken.
2.16 In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het uitgangspunt dat het indicatiebesluit in beginsel geen terugwerkende kracht heeft, af te wijken. Vast staat dat eiser heeft verzocht om voortzetting van de tot 31 december 2009 geïndiceerde zorg en dat hij op dat moment nog dezelfde zorgbehoefte had als eerder was geïndiceerd. Voorts is niet in geschil dat eiser deze zorg heeft ingekocht en afgenomen. Dat de indicatiestelling voor eiser anders is geworden ten opzichte van de indicatie die geldig was tot 31 december 2009 heeft te maken met de omstandigheid dat de regelgeving en het beleid van verweerder inzake de functie begeleiding is gewijzigd, in die zin dat geen ondersteunende en activerende begeleiding meer wordt geïndiceerd. Echter, de omvang van de zorg die is verzocht en welke is toegekend is in essentie wel hetzelfde gebleven. Verweerder heeft bovendien ter zitting aangegeven dat de late aanvraag van eiser geen belemmering heeft gevormd bij het vaststellen van aard en de omvang van zijn zorgbehoefte met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010, maar dat slechts op formele gronden is besloten om de indicatie in te laten gaan per 9 maart 2010. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder van het uitgangspunt van geen terugwerkende kracht had moeten afwijken en de indicatie met ingang van 1 januari 2010 had moeten laten ingaan.
2.17 Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover het betreft de ingangsdatum van de indicatie van 9 maart 2010, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.18 De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser gegrond verklaren voor zover het betreft de ingangsdatum van de indicatiestelling en bepalen dat de indicatiestelling in het besluit van 24 maart 2011 dient in te gaan op 1 januari 2010.
2.19 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 1.092,50
(1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de aanvulling van het beroep in verband met een nieuw besluit van verweerder en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gericht tegen de besluiten van 24 juni 2010 en
14 maart 2011 gegrond;
3.2 vernietigt de besluiten van 24 juni 2010 en 14 maart 2011;
3.3 verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 24 maart 2011 gegrond;
3.4 vernietigt het besluit van 24 maart 2011 voor zover het betreft de ingangsdatum van de indicatiestelling;
3.5 bepaalt dat de indicatiestelling in het besluit van 24 maart 2011, ingaat per 1 januari 2010;
3.6 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 24 maart 2011;
3.7 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.092,50 te betalen aan eiser;
3.8 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. W.J.A.M. van Brussel en A.T.B. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 december 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.