ECLI:NL:RBHAA:2011:BU3796

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800727-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 19 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2011 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 1567,7 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van deze schadelijke stof, die bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, dat de verdachte als 'pakezel' moet worden beschouwd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om van de standaardcategorie af te wijken, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig geacht, omdat deze op verschillende punten tegenstrijdig en niet verifieerbaar waren. De verdachte had verklaard dat hij de koffer van een vriend had geleend, maar de rechtbank concludeerde dat hij op de hoogte moest zijn geweest van de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, in acht genomen bij het nemen van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800727-11
Uitspraakdatum: 19 september 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 september 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Mexico),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Hoorn-Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1567,7 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien (13) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 25 mei 2011 bevonden verbalisanten zich omstreeks 14.15 uur op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter hoogte van bagageband 18 in Terminal 3 aankomst. Zij zagen op de bagageband een aantal achtergebleven koffers, afkomstig van een vlucht uit Panama. De koffers werden aan een douanecontrole onderworpen. Op bagageband 18 zag een van de verbalisanten een zwarte canvas rolkoffer van het merk 'Samsonite'. Nadat de verbalisant deze van de bagageband had afgepakt, rook hij, nadat hij de koffer in elkaar drukte, ter hoogte van de ritssluiting een chemische lucht. Vervolgens werd de koffer aan een nadere controle onderworpen. Na opening voelde de verbalisant een afwijkende dikte van de zijwand. Na met een fretbootje een opening te hebben gemaakt in de zijwand, werd de op het boortje aangetroffen witte stof getest met de daartoe bestemde MMC test. Deze test gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen kon worden dat de stof cocaïne betrof. Hierop werd omstreeks 14.30 uur genoemde rolkoffer weer op de bagageband geplaatst en onder constante observatie gehouden.2 Ongeveer 5 minuten later werd deze rolkoffer van de band afgepakt door een man gekleed in een spijkerbroek en een Barcelona voetbal shirt. Deze man maakte aanstalten de aankomsthal via de groene doorgang te verlaten. De man werd aangehouden, dit bleek verdachte te zijn.3 De desbetreffende rolkoffer werd nader onderzocht en hierin werden in de wanden in totaal drie sealbags aangetroffen met een witte substantie.4 Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg totaal ongeveer 1.567,7 gram.5 Er werden vervolgens drie representatieve monsters van de aangetroffen stof ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium.6 Het onderzoek aldaar wees uit dat het materiaal cocaïne bevatte.7
Ter terechtzitting gevoerde verweer
Ter terechtzitting is betoogd dat verdachte niet wist noch redelijkerwijs had moeten vermoeden dat in de koffer cocaïne verborgen zat. De raadsvrouw heeft hiertoe betoogd dat verdachte het slachtoffer is geworden van (een van) zijn vrienden. Hij heeft van een vriend de koffer geleend toen zijn eigen koffer stuk was en hij heeft bij het bekijken van de koffer niets opvallends gezien. Verdachte dient dan ook van de ten laste gelegde opzettelijke invoer te worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 25 mei 2011 vanuit Costa Rica via Panama op Schiphol is aangekomen. Hij had zijn verjaardag met twee vrienden in Merida, Mexico, gevierd. In Merida bleken zijn vrienden al tickets te hebben voor een reis naar Amsterdam via Costa Rica. Verdachte besloot mee te gaan, maar kon niet verder met hen mee reizen dan tot Costa Rica en hij moest vanaf daar alleen via Panama naar Amsterdam vliegen. De reden voor de reis was - kort gezegd - om naar de Champions League finale in Londen te gaan. Op de vraag waarom niet direct naar Londen werd gevlogen, gaf verdachte aan dat dit veel te duur was. Zijn vrienden zijn vermoedelijk nimmer op Schiphol aangekomen.
Reeds in Merida zou verdachte een koffer van zijn vriend geleend hebben, waaraan hij - op een wat vochtige lucht na - niets opvallends kon ontdekken. Uit de eerder aangehaalde processen-verbaal bleek echter dat sprake was van een sterk chemische geur, evenals van verdikkingen in de zijwanden van de koffer. Voorts gaf verdachte geen direct antwoord op de vraag of hij stil had gestaan bij de mogelijkheid dat er iets illegaals in de koffer zou zitten, nu hij eerder had verklaard 'dat zijn vrienden wel eens wat anders dan drank gebruikten, cocaïne, dus ik heb onbewust de koffer nagekeken'. Ook de vraag of zijn vriend nu deze koffer aan hem had aangeboden of dat verdachte er zelf om had gevraagd, werd door verdachte niet duidelijk beantwoord. Voorts verklaarde verdachte bij zijn aanhouding de koffer te hebben geleend van de ene vriend ([naam 1]), terwijl hij later aangaf dat dit de andere vriend ([naam 2]) was.
Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat hij de koffer had geleend omdat dit gemakkelijker was, hij zou deze koffer in plaats van een schoudertas op reis meenemen. Op het moment dat verdachte met zijn verklaring bij de Koninklijke Marechaussee werd geconfronteerd, inhoudende dat hij de koffer had geleend omdat de rits van één van zijn koffers kapot was gegaan, antwoordde hij dat het lenen van de koffer gemakkelijker was omdat de rits van zijn eigen koffer kapot was gegaan. Verdachte gaf ook geen duidelijk antwoord op de vraag of zijn vrienden de tickets voor de finale van de Champions League finale nu al in hun bezit hadden of nog moesten aanschaffen. Verdachte verklaarde uiteindelijk dat zijn vrienden de tickets voor de finale ter waarde van 2.000 dollar al hadden en dat hij hen enkel nog voor het ticket moest betalen. Ook had verdachte nog geen ticket voor de terugreis; naar eigen zeggen zou een vriend van hem de terugreis wel voor hem betalen als hij geen geld meer zou hebben.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig, nu verdachte op zoveel punten wisselend, tegenstrijdig en bovendien niet verifieerbaar heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard met geen ander doel dan de werkelijkheid verborgen te houden, namelijk dat hij wist dat er in de door hem meegevoerde koffer een hoeveelheid cocaïne verborgen zat. Daar komt bij dat het onaannemelijk is dat personen die zich bezig houden met (internationale) drugshandel een hoeveelheid cocaïne zouden verstoppen in een koffer die nog zoveel luchthavens moet passeren, terwijl deze koffer tevens wordt meegenomen door een persoon die zelf onwetend is van de aanwezigheid van deze cocaïne. De ingevoerde cocaïne vertegenwoordigt immers een aanzienlijke waarde, waardoor het onwaarschijnlijk is dat de organisatie in dat scenario voldoende controle over het cocaïnetransport zou kunnen uitoefenen om (vanuit de organisatie bezien) onverantwoorde risico's uit te sluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wel degelijk bekend was met de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer en dat hij deze opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 25 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1567,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1567,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank passeert het door de raadsman aangevoerde maar op geen enkele wijze onderbouwde verweer dat uitgegaan dient te worden van de categorie 'pakezel'. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding van een andere categorie dan van de 'standaard' categorie uit te gaan. De rechtbank zal bij de strafoplegging iets meer dan de officier van justitie aansluiting zoeken bij de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2011.
mr. J.G. Tielenius Kruythoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 25 mei 2011, dossierparagraaf 0.4, pagina 1.
3 Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 25 mei 2011, dossierparagraaf 0.4, pagina's 1-2.
4 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 mei 2011 met fotobijlage, losbladig, pagina's 1-2.
5 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 mei 2011 met fotobijlage, losbladig, pagina 3.
6 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 mei 2011 met fotobijlage, losbladig, pagina 4.
7 Deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 31 mei 2011, kenmerk 4679 X 11, opgemaakt door de deskundige ing. R.C.M. de Groot.