ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1557

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800764-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen bij invoer cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte reisde samen met medeverdachten naar Nederland, waarbij bij een van hen cocaïne werd aangetroffen. De verdachte ontkende echter te weten dat deze medeverdachte ook cocaïne bij zich had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij de invoer van de cocaïne. De omstandigheden die door de officier van justitie werden aangevoerd, zoals het samen reizen en de overeenkomstige ticketnummers, waren niet voldoende om medeplegen aan te nemen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen, maar verklaarde wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 452 gram cocaïne, wat een schadelijke stof is voor de gezondheid. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800764-11
Uitspraakdatum: 12 september 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Aruba,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen Utrecht, locatie Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld aan verdachte wordt teruggegeven
4. Bewijs
4.1 Vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen cocaïne binnen Nederland heeft gebracht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is gelijktijdig en tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Nederland gereisd. Bij [medeverdachte 1] is bij de inreis in Nederland eveneens een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft ontkend geweten te hebben dat [medeverdachte 1] ook cocaïne bij zich had. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] bij de opzettelijke invoer van de totale hoeveelheid cocaïne. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden, te weten het samen reizen, de opeenvolgende ticketnummers, hetzelfde boekingsnummer en de verklaring van verdachte bij de douane dat zij alleen reisde, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het invoeren van de totale bij verdachte en [medeverdachte 1] aangetroffen hoeveelheid drugs, aan te nemen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 augustus 2011 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding en bevindingen, d.d. 4 juni 2011, dossierparagraaf 1.1;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 13 juni 2011, dossierparagraaf 1.1.6 en
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam, d.d. 17 juni 2011, kenmerk 5119 X 11.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 4 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 452 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
(1) Geld, 250 euro (5 biljetten van 50 euro);
(2) Geld, 10 euro (1 biljet van 10 euro);
(4) Geld buitenlands, 240 usd (12 biljetten van 20 usd)
(5) Geld buitenlands, 40 usd (4 biljetten van 10 usd)
(6) Geld buitenlands, 40 usd (de rechtbank begrijpt - aan de hand van het proces-verbaal in beslag genomen goederen - 8 biljetten van 5 usd)
(7) Geld buitenlands, 2 usd (2 biljetten van 1 usd)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.N.A. Jolink, voorzitter,
mr. M.E. Fortuin en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2011.
Mr. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.