ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1551

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800463-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte met gebruik van haar zus als koerier

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 1 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 april 2011 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die samen met haar zus en zoontje vanuit Paramaribo arriveerde, had in haar handbagage twee pakketten met gezouten vis, waarin cocaïne was verstopt. Tijdens een douanecontrole werd de verdachte aangehouden, waarna bleek dat zij in totaal 2.263,4 gram cocaïne had ingevoerd. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van haar zus door haar ook een tas met cocaïne mee te geven. De verdachte verklaarde dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne in de vis, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden en de hoeveelheid cocaïne. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, zoals haar medische situatie en financiële problemen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank verklaarde ook een deel van het in beslag genomen geldbedrag verbeurd, omdat dit geld vermoedelijk was gebruikt voor de invoer van de cocaïne. De zaak benadrukt de ernst van drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800463-11
Uitspraakdatum: 1 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zesentwintig (26) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 540,00.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 4 april 2011 is verdachte tezamen met haar zoontje en zus [medeverdachte] vanuit Paramaribo (Suriname) aangekomen op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer.2
Tijdens een verscherpte douanecontrole is de handbagage van verdachte gecontroleerd. In een plastic tas met daarop afgebeeld een Surinaamse vlag bevonden zich twee in transparante folie verpakte pakketten met daarin gezouten vis. Hierop heeft de douaneambtenaar één van de pakketten geopend en er een vis uit gehaald. Het viel de douaneambtenaar op dat de vis erg stijf en zwaar aanvoelde en heeft vervolgens de vis met een mes opengesneden. Hierop zag de verbalisant witte stof in de vis zitten. Met behulp van een fretboortje is er een hoeveelheid van deze witte stof uit de geopende vis gehaald. Dit materiaal is aan een MMC test onderworpen die een positieve kleurreactie gaf, zodat mocht worden aangenomen dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Voorts bestond het sterke vermoeden dat verdachte inwendig verdovende middelen vervoerde.3
Ook de handbagage van de zus van verdachte werd gecontroleerd en in een paarse tas werd een soortgelijk transparant pakket met gezouten vis als in de tas van verdachte aangetroffen. Ook dit pakket voelde abnormaal zwaar aan. Vervolgens werd een willekeurig gekozen vis uit het pakket gehaald, waarna de douaneambtenaar constateerde dat ook de vis abnormaal zwaar, dik en stijf aanvoelde. Nadat de vis met een mes werd opengesneden werd een hoeveelheid witte stof die qua kleur en samenstelling leek op cocaïne zichtbaar. Ook deze witte stof is aan een MMC test onderworpen die een positieve kleurreactie gaf, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof.4
In de twaalf vissen die onder verdachte werden aangetroffen, bleek bij nader onderzoek 1.497,1 gram netto cocaïne te zitten.5 Daarnaast werden bij verdachte acht duwersbollen aangetroffen, met een netto gewicht aan cocaïne van 142,4 gram.
In de zes vissen die onder de zus van verdachte zijn aangetroffen, is een hoeveelheid van 623,9 gram netto cocaïne aangetroffen.6
Ter terechtzitting heeft verdachte, overeenkomstig haar verklaringen bij de rechter-commissaris7 en de Koninklijke Marechaussee8 (hierna: Kmar), met betrekking tot de acht duwersbollen, bekend dat zij deze opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.9
4.2 Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de gezouten vis heeft verdachte verklaard niet te hebben geweten dat er cocaïne in de pakketten met gezouten vis zat. Verdachte heeft verklaard dat zij in een tax-free winkel op de luchthaven Zanderij verschillende etenswaren heeft gekocht, waaronder de pakketten vis. De verkoper bood haar naar eigen zeggen aan om ook gezouten vis voor haar familie mee te nemen. De goederen waren voor eigen gebruik en om uit te delen, aldus verdachte. Omtrent de vis die haar bij zus is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat ze denkt dat haar zus zelf die vis heeft gekocht op Zanderij en dat zij in ieder geval die vis niet aan haar heeft gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de tas die de zus van verdachte bij zich droeg bij haar aankomst op Schiphol met daarin 623,9 gram cocaïne, door verdachte op Zanderij aan haar zus is gegeven met de bedoeling dat haar zus deze tas met inhoud voor haar zou meenemen. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring die haar zus bij de Kmar heeft afgelegd10. Zij heeft verklaard dat verdachte boodschappen had gehaald bij de tax-free en vervolgens een tas aan haar had gegeven met de vraag of zij deze bij haar wilde houden. De rechtbank acht de verklaring van de zus geloofwaardig gelet op het feit dat de zus consistent heeft verklaard en tegen de achtergrond van het hiernavolgende.
De verklaring van verdachte met betrekking tot de vis komt er op neer dat zij in een tax-free winkel op de luchthaven Zanderij, nadat de verkoper haar aanbood om naast groente ook vis voor haar familie mee te nemen, een hoeveelheid vis kocht die ongeveer 2.121,0 gram cocaïne bevatte, waarvan zij niet op de hoogte was.
Als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet wist dat zij cocaïne met zich meevoerde, hoogst onwaarschijnlijk en derhalve ongeloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er vanuit Suriname per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld, met name ook door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en ook weten wat zij doen. Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie op een dergelijke wijze als uit de verklaring van de verdachte zou volgen, meer dan 2 kilogram cocaïne laat vervoeren door een onwetende koerier, aangezien dat aanzienlijke risico's voor de organisatie zou meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier alsnog besluit de spullen niet mee te nemen of af te geven aan een ander. Ook bestaat het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald of dat de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt. Daarbij komt dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat derden die cocaïne naar Nederland willen smokkelen daarvoor een manier kiezen die het uiterst onzeker maakt of de beoogde koerier de cocaïne wel meeneemt en weer afgeeft. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van de verdachte als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde moet worden gesteld.
In onderhavige zaak is niets aannemelijk geworden dat aanleiding geeft om van voormeld uitgangspunt af te wijken. In dit verband maakt het feit dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard omtrent het al dan niet verkrijgen van een bon van de spullen die zij in de tax-free winkel te Zanderij zou hebben gekocht, haar verklaring nog ongeloofwaardiger. Bij de Kmar heeft zij immers verklaard dat zij geen bon heeft gekregen, terwijl zij op zitting heeft verklaard dat zij wel een bon heeft gehad maar die heeft weggegooid. Ook het feit dat verdachte ook duwersbollen bij zich had, waarvan ze heeft bekend dat ze die vanuit financiële motieven heeft meegenomen, doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring af.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens de cocaïne, zowel in de duwersbollen als in de pakketten met vis, aangetroffen bij haar en bij haar zus, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het verweer wordt verworpen.
Gelet voornoemde redengevende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien en de omstandigheid dat de drie pakketten inhoudende de gezouten vis op dezelfde wijze waren verpakt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk cocaïne, te weten 2.263,4 gram afkomstig uit de acht duwersbollen en de achttien gezouten vissen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Gelet op de inhoud van het door deze rechtbank gewezen vonnis in de zaak tegen de zus van verdachte, waaruit blijkt dat de rechtbank de verklaring van haar zus, inhoudende dat deze nimmer heeft geweten dat de tas welke zij op de luchthaven Zanderij van verdachte heeft gekregen cocaïne bevatte, geloofwaardig acht, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van medeplegen. Verdachte dient van dit bestanddeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
zij op 4 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.263,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte bij de invoer van de cocaïne misbruik heeft gemaakt van haar meereizende zus, door haar ook een tas met daarin cocaïne verstopt mee te geven.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten het feit dat haar huis in 2009 is afgebrand, haar medische situatie, namelijk dat zij lijdt aan een hernia, het feit dat zij alleen de zorg draagt voor haar kinderen en haar slechte financiële situatie, aanleiding om ten voordele van verdachte enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat een deel van het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten 240 euro, dient te worden verbeurd verklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag, mede gelet op de hoogte daarvan, aan die invoer dienstbaar is gemaakt nu verdachte heeft verklaard dat een deel van het onder haar in beslag genomen geldbedrag, namelijk 240 euro door de organisatie als handgeld aan haar ter beschikking is gesteld, zodat moet worden aangenomen dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat geld is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNTWINTIG (22) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- € 240,00.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- € 300,00.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Fortuin, voorzitter,
mr. E.P.W. van de Ven en mr. J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 1 augustus 2011.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 De processen-verbaal van aanhouding en bevindingen van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 4 april 2011 (dossierparagraaf 1.1 en 2.1).
3 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van verdachte [verdachte] d.d. 4 april 2011 (dossierparagraaf 1.1).
4 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van verdachte [medeverdachte] d.d. 4 april 2011 (dossierparagraaf 2.1).
5 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verdachte [verdachte] d.d. 20 april 2011 (dossierparagraaf 1.1.5) en het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 27 april 2011, kenmerk 3640 X 11 (los opgenomen).
6 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verdachte [medeverdachte] d.d. 3 maart 2011 (dossierparagraaf 2.1.5) en het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 7 april 2011, kenmerk 3074 X 11 (los opgenomen).
7 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris belast met strafzaken in deze rechtbank (inbewaringstelling) d.d. 7 april 2011 (los opgenomen).
8 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 7 april 2011 (dossierparagraaf 1.3).
9 De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 juli 2011.
10 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 8 april 2011 (dossierparagraaf 2.3, p. 5 en 6).