zaaknummer: AWB 10 - 4100 Belei
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2011
[eiseres] BV,
gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.P. Doting, advocaat te Groningen,
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerders.
gemachtigden: mr. J. Dijkgraaf en mr. J.P. Heinrich, advocaten te Den Haag,
Bij besluit van 21 januari 2010 hebben verweerders geweigerd eiseres subsidie te verstrekken voor het project ‘Laad- en loskranen Noordzeekanaal’.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 maart 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 juli 2010 hebben verweerders het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2010, aangevuld bij brieven van 8 september 2010, 25 maart 2011 en 28 maart 2011, beroep ingesteld.
Verweerders hebben op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 april 2011, alwaar eiseres vertegenwoordigd was door [naam] en gemachtigde, voornoemd, en verweerders zich hebben doen vertegenwoordigen door drs. M. Koop en gemachtigde mr. J. Dijkgraaf.
2.1 Eiseres heeft op 29 oktober 2009 een aanvraag ingediend om subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling “Water als economische drager’ (hierna: de Uitvoeringsregeling). Eiseres heeft een subsidie van € 500.000,-- gevraagd voor de aanschaf van twee havenkranen. De totale kosten van de aanschaf van de kranen zijn € 7.350.000,--.
2.2 Met het besluit van 21 januari 2010 hebben verweerders geweigerd subsidie te verlenen, omdat de aanschaf van een roerend goed, te weten een mobiele kraan, niet kan worden beschouwd als een fysieke werkzaamheid als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
2.3 In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat de door haar aan te schaffen kranen niet als roerende goederen kunnen worden aangemerkt, omdat zij door hun grootte en gewicht locatiegebonden zijn. Verder betreft het niet alleen de aanschaf van de kranen maar is in het gevraagde bedrag ook het opbouwen van de kranen ter plekke geincorporeerd, waaraan omvangrijke fysieke werkzaamheden verbonden zijn. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de weigering op formele gronden in strijd is met de informatie die in de voorgesprekken met ambtenaren van verweerders naar voren kwam. In die gesprekken is immers geen twijfel geuit over de vraag of het project van eiseres wel binnen de regeling zou passen en werd een aanvraag om subsidie aangemoedigd.
2.4 In het bestreden besluit is toegelicht dat onder fysieke werkzaamheden worden verstaan grond- en/of locatiegebonden bezigheden/activiteiten, dat wil zeggen uitvoering van een plan dat leidt tot een fysiek, aard- en nagelvast eindproduct op de betreffende locatie. De enkele aanschaf van materialen is niet subsidiabel onder de Uitvoeringsregeling indien de subsidieaanvraag voor het grootste deel ziet op de aanschafkosten van het betreffende materiaal (in deze de mobiele kranen). Verder hebben verweerders in het bestreden besluit vermeld dat het eiseres duidelijk had kunnen zijn dat de aanvraag niet zou kunnen worden gehonoreerd, gelet op de voorbeelden die op de website van verweerders stonden van wel gehonoreerde aanvragen.
2.5 Eiseres heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat verweerders de havenkranen ten onrechte als roerende goederen hebben gekwalificeerd. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de aangevraagde activiteit wel degelijk betrekking heeft op een fysieke werkzaamheid. Voorts heeft eiseres gesteld dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft bestreden dat uit de informatie op de website af te leiden zou zijn dat het project niet subsidiabel zou zijn, en gesteld dat door de genoemde voorbeelden, zoals de bootliften, de indruk gewekt wordt dat het project binnen de subsidieregeling past. Verder heeft eiseres nogmaals aangevoerd dat in het inhoudelijk vooroverleg met medewerkers van verweerders geen signaal is afgegeven dat het project niet subsidiabel zou zijn.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering het bestreden besluit onvoldoende dragen, nu daarin onvoldoende is onderbouwd dat het project van eiseres niet voldoet aan de subsidiecriteria. Weliswaar hebben verweerders de term ‘fysieke werkzaamheid’ enigszins ingevuld, maar zij hebben dit niet nader uitgewerkt. Er bestaat dan ook aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 Awb. De rechtbank zal vervolgens dienen te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.7 In het verweerschrift is een nadere toelichting op het bestreden besluit gegeven. Het uitgangspunt in de subsidieregeling is dat geen subsidie wordt verleend voor voorzieningen die verplaatsbaar zijn. De door eiseres te plaatsen havenkranen kunnen wel verplaatst worden. Verweerders achten de mogelijkheid dat dit inderdaad zal gebeuren reëel, omdat er een markt is voor tweedehands havenkranen en de producent van de kranen een fullservicepakket aanbiedt voor verplaatsing van de kranen. Verder hebben verweerders erop gewezen dat het haventerrein “Hoogtij” waar de kranen geplaatst zouden moeten worden nog volop in ontwikkeling is en de rentabiliteit van de kranen daarom ook nog onzeker is. Juist daarom achten verweerders het stellen van de eis dat sprake moet zijn van een aard- en nagelvaste verbinding gerechtvaardigd. In reactie op de beroepsgronden hebben verweerders toegelicht dat niet van belang is of de kranen als onroerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek moeten worden beschouwd, maar of ze (in technische zin) betrekkelijk eenvoudig verplaatsbaar zijn. Verweerders hebben de subsidieregeling zo ingericht dat na subsidievaststelling geen toezicht op naleving van subsidievoorwaarden meer nodig is. Daarom hebben verweerders niet de mogelijkheid van een instandhoudings¬verplichting in de Uitvoeringsregeling opgenomen. Verder hebben verweerders toegelicht dat geen sprake is van fysieke werkzaamheden, althans van dusdanig geringe, dat daarvoor geen subsidie kan worden verstrekt. Met betrekking tot de term ‘fysieke werkzaamheden’ hebben verweerders erop gewezen dat dit meer moet zijn dan de aanschaf van materiaal. Het criterium is volgens verweerders ook consequent toegepast in de beoordeling van andere subsidieaanvragen. Zo zijn ook aanvragen voor een mobiele havenkraan, halfportaalkranen en revitalisatie van een viskotter op deze grond afgewezen. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat uit de gesprekken met ambtenaren niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontstaan dat subsidie zou worden verleend (geen ongeclausuleerde en ondubbelzinnige toezeggingen). Ook het rechtszekerheids-beginsel is volgens verweerders niet geschonden, nu de regels omtrent subsidieverlening zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling. Dat de uitleg van een begrip uit de Uitvoeringsregeling eerst na bezwaar tot stand is gekomen doet hier niet aan af, nu in het kader van het subsidierecht met open normen kan worden gewerkt die eerst in de beoordeling nader geconcretiseerd worden. Daarbij is van belang dat het bestuursorgaan een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Evenmin is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Van de wel gesubsidieerde projecten zijn slechts de kosten die bestaan uit fysieke werkzaamheden, leidend tot een aard- en nagelvaste zaak, voor subsidie in aanmerking gebracht. Zo is geen subsidie verleend voor de fluisterboten, maar wel voor het aanpassen van afmeermogelijkheden daarvoor en voor het tot stand brengen van oplaadpunten.
2.8 Verweerders komt beoordelingsvrijheid toe bij de invulling van termen in de subsidieregeling (RvS 10 februari 2010, LJN: BL3339). De nadere invulling van het begrip ‘fysieke werkzaamheden’ in de Uitvoeringsregeling zoals door verweerders is geformuleerd en is toegelicht in het verweerschrift, is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Verweerders hebben de keuze gemaakt slechts projecten te subsidiëren waarbij het risico dat die niet aan Noord-Holland ten goede komen zoveel mogelijk is uitgesloten. Verder hebben verweerders ervoor gekozen na vaststelling van de subsidie geen toezicht meer te hoeven houden. Van deze keuzes kan niet worden gezegd dat ze onredelijk zijn of dat verweerders hun bevoegdheden te buiten zijn gegaan. Verder is het besluit niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. Van een toezegging tot subsidieverlening is immers geen sprake. De rechtbank is door de uiteenzetting van verweerder overtuigd dat evenmin sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
2.9 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen weigeren eiseres subsidie te verlenen voor het project ‘Laad- en loskranen Noordzeekanaal’. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zal de rechtbank dan ook in stand laten.
2.10 Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als hierna bepaald.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 juli 2010;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
3.4 veroordeelt Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan eiseres;
3.5 gelast dat de provincie Noord-Holland het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 298,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Beijen, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. I.M. Ludwig en C.E. Heyning - Huydecoper, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.