zaaknummer: AWB 10 - 1114
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2011
[naam eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde: [naam directeur], directeur,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 9.500,00 wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 december 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 maart 2010, aangevuld bij brieven van 26 mei 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juni 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 Tijdens een controle op 18 maart 2009 in het kader van de Wav van de vestiging van eiseres aan de Oostbroekerweg 17 te Velsen (Spaarnwoude Resort), heeft verweerder een persoon met de Oegandese nationaliteit aangetroffen die schoonmaakwerkzaamheden verrichtte (verder: de werknemer). Omdat eiseres niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning voor deze werknemer, is volgens verweerder sprake van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Voor deze overtreding heeft verweerder een boete opgelegd van € 8.000,00. Omdat eiseres heeft nagelaten de identiteit van de werknemer vast te stellen aan de hand van een identiteitsdocument en geen afschrift van zo’n document in de administratie heeft opgenomen, is sprake van overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav. Voor deze overtreding heeft verweerder een boete opgelegd van € 1.500,00.
2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1º, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wordt onder werkgever verstaan: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wav stelt de werkgever die een afschrift van een geldig identiteitsdocument ontvangt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wav, zoals die gold ten tijde hier van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid van de Wav als een overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voorvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Per 18 februari 2010 zijn de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2010 (hierna: de Beleidsregels) in werking getreden onder intrekking van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008. Volgens artikel 1 en 2 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de Beleidsregels) en de daarbij behorende Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav, bedraagt de bestuurlijke boete voor een rechtspersoon € 8.000,- per overtreding van artikel 2 van de Wav en € 1.500,- per overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav.
2.3 Niet is in geschil dat de werknemer werkzaamheden heeft verricht en dat geen tewerkstellingsvergunning was verstrekt voor deze werkzaamheden. Voorts is niet in geschil dat deze werkzaamheden ten behoeve van eiseres werden uitgevoerd en dat eiseres moet worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, aanhef en sub b, onder 1º, van de Wav. Eiseres heeft dan ook gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav. Verweerder was bevoegd de boete op te leggen.
2.4 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de overtreding aan eiseres kan worden verweten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan in situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, van boeteoplegging worden afgezien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2007, LJN: BA9311). Daartoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was, is gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de boete te matigen.
2.5 Eiseres stelt dat zij redelijkerwijs alles gedaan heeft om deze overtreding te voorkomen. In de praktijk is echter, ondanks een door het management op schrift gestelde procedure, iets misgegaan door een aantal min of meer tegelijkertijd optredende bijzondere omstandigheden. Er was een piekbelasting in de hotelbezetting, een overdracht van diensten, en in korte tijd hadden meer hotelgasten geboekt dan verwacht. De gewoonlijk voor eiseres werkende arbeidskracht, van Oegandese en Deense nationaliteit, was niet meer beschikbaar. De uitzendorganisatie heeft toen de betreffende werknemer gestuurd. Bij aankomst was alleen zijn sofinummer beschikbaar. Door een fout heeft men gedacht dat een kopie van zijn paspoort later alsnog in zijn dossier was gevoegd. De werknemer leek sterk op zijn landgenoot met de Deens/Oegandese nationaliteit. Door een fout is een kopie van het paspoort van deze landgenoot in het dossier van de werknemer beland. Inmiddels zijn maatregelen genomen om dit te voorkomen en is de samenwerking met de uitzendorganisatie verbroken.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van het (volledig) ontbreken van verwijtbaarheid. Door de werknemer aan het werk te laten gaan zonder dat zijn identiteit aan de hand van een identiteitsdocument was vastgesteld, heeft eiseres welbewust het risico genomen een overtreding van de Wav te begaan. Met het opstellen van een protocol heeft eiseres niet gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtredingen te voorkomen, nu onvoldoende toezicht heeft plaatsgevonden op het uitvoeren van de voorgeschreven procedure. Dat een en ander heeft plaatsgevonden op een moment van plotselinge drukke werkzaamheden, vormt geen verontschuldiging. Ook dan dienen de voorschriften van de Wav te worden nageleefd. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
2.7 Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de zwaarwegende financiële gevolgen van de boete voor eiseres. Ten onrechte heeft verweerder de financiële toestand van eiseres onvoldoende inzichtelijk gevonden. Eiseres heeft aangeboden om nadere informatie te verstrekken, maar verweerder heeft hierom niet gevraagd. Eiseres vecht voor het voortbestaan van haar onderneming. Er is sprake van omzetdalingen van 40% en van operationele verliezen van meer dan € 25.000,00 per maand.
2.8 Verweerder heeft bij het vaststellen van de Beleidsregels reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht en is daarbij tot een stelsel van uniforme boetebedragen gekomen, waarbij de hoogte van het boetenormbedrag is afgestemd op zowel de zwaarte van de overtreding als de beoogde afschrikwekkende werking, en – uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent sanctiebeleid – in beginsel wordt geabstraheerd van de omstandigheden waaronder de overtreding wordt begaan. Met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008, LJN: BC2314, kan niet worden geoordeeld dat de staatssecretaris aldus tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen. Dit laat onverlet dat bij de besluitvorming in het concrete geval het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde is. Als de toepassing van de Beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze Beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter.
2.9 Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat haar financiële situatie slecht is. Onder verwijzing echter naar een inmiddels vaste lijn in de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 11 november 2009, LJN: BK2914, van 24 april 2009, LJN: BI1858 en van 1 april 2009, LJN: BH9219) is de rechtbank desondanks van oordeel dat deze slechte financiële situatie niet is een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De opgelegde boete is namelijk niet de oorzaak van de slechte financiële situatie van eiseres en draagt daaraan ook nauwelijks bij. Verweerder heeft daarom met juistheid geoordeeld dat de slechte financiële situatie van eiseres niet noopt tot matiging van de boete.
2.10 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. J.H.M. van de Ven en D.M. de Feijter, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.