RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/840109-10 (onderzoek Sunjata)
Uitspraakdatum: 29 juni 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1, zaaksdossier C2,
zij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 30 april 2010 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, twee personen, te weten zich noemende:
- [betrokkene A] ([geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], Iran) en/of
- [betrokkene B] ([geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], Iran)
althans één of meer ander(en), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [betrokkene A] en/of die [betrokkene B] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft,immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), al dan niet tegen betaling van een geldbedrag of in het vooruitzicht gestelde beloning,
(voor/aan) voornoemd(e) perso(o)n(en) - die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikte(n) -
- ontmoet en/of opgevangen en/of onderdak geboden en/of onderdak geregeld (in de woning aan de [a-straat] te Amsterdam en/of in de woning aan de [b-straat] te Almere) en/of
- (al dan niet telefonisch) informatie verstrekt met betrekking tot de werkwijze van de smokkel (onder meer over het verstrekken van (pas)foto's ten behoeve van een te vervalsen paspoort en/of over het ondernemen van een reis onder de naam van een ander) en/of
- geld geleend en/of verstrekt (om hun onkosten in Nederland te kunnen betalen) en/of
- vliegtickets en/of treintickets geregeld en/of betaald (voor de reis van Amsterdam naar Bremen en van Bremen naar Edinburgh) en/of
- stukken verstrekt voor het valselijk op (laten) maken van reisdocumenten en/of
- (een) (ver)vals(t)(e) (Frans(e)) paspoort(en) verstrekt en/of geregeld en/of
- begeleid in hun/zijn reis en/of vervoerd (in Amsterdam en/of op het Centraal Station van Amsterdam),
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was;
feit 2, zaaksdossier C3,
zij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 17 augustus 2010 te Stockholm, althans in Zweden en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een persoon, te weten (zich noemende) [betrokkene C] (geboren op [geboortedatum] 1959) althans een ander, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [betrokkene C] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), al dan
niet tegen betaling van een geldbedrag of in het vooruitzicht gestelde beloning,
(voor/aan) voornoemd(e) persoon -die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikte(n)- - (al dan niet telefonisch) geadviseerd om naar Nederland te komen en/of geïnformeerd over de beste manier om te reizen en/of hem onderdak in het vooruitzicht gesteld en/of
- alhier ontmoet en/of opgevangen en/of
- daadwerkelijk onderdak geboden (in de woning aan de [a-straat] te Amsterdam) en/of
- (al dan niet telefonisch) informatie verstrekt (onder meer over de werkwijze van een asielaanvraag in Nederland en een te vertellen asielverhaal om snel een asielzoekerstatus toegewezen te krijgen) en/of
- begeleid op zijn reis en/of vervoerd (in Nederland),
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was;
feit 3, zaaksdossier C4,
zij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 mei 2010 tot en met 17 augustus 2010 te Athene, althans in Griekenland en/of te te Italië en/of te Frankrijk en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een persoon, te weten (zich noemende) [betrokkene D] (geboren op 14 oktober 1993 te [geboorteplaats], Iran) althans een ander, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [betrokkene D] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), al dan niet tegen betaling van een geldbedrag of in het vooruitzicht gestelde beloning,
(voor/aan) voornoemd persoon - die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikte en terwijl hij/zij verkeerde(n) in de wetenschap dat die [betrokkene D] zich bediende van en/of reisde met een (ver)vals(t)/niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Roemeense identiteitskaart op naam gesteld van [naam] -
- naar Nederland laten komen en/of alhier ontmoet en/of opgevangen en/of onderdak geboden (in de woning aan de [a-straat] te Amsterdam) en/of
- (al dan niet telefonisch) informatie verstrekt met betrekking tot de werkwijze van de smokkel van Griekenland naar Nederland en/of de asielaanvraag in Nederland (onder meer over het ondernemen van een reis onder de naam van een ander en/of over hoe hij zich bij aankomst op de luchthaven moet gaan gedragen en/of over een leeftijd en asielverhaal bij de uiteindelijke asielaanvraag) en/of de wijze van bewegen in Nederland en/of
- (laten) vervoer(d)(en) in Nederland
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht;
- de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven agenda en mobiele telefoons worden verbeurd verklaard en
- het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld wordt teruggegeven aan verdachte.
Ten aanzien van feit 2 (zaaksdossier C3)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
De rechtbank stelt op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [betrokkene C] op 24 april 2010 van vanuit Stockholm (Zweden) naar Amsterdam is gevlogen. Na zijn aankomst is [betrokkene C] van Schiphol opgehaald door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [betrokkene C] is vervolgens tot zijn asielaanvraag op 17 augustus 2010 in Ter Apel bij verdachte thuis verbleven. Niet gebleken is dat verdachte dan wel haar medeverdachten enig aandeel hebben gehad bij de reis van [betrokkene C] vanuit Zweden naar Nederland of het zich door haar doen verschaffen van toegang tot Nederland. Weliswaar blijkt uit de dossierstukken dat verdachte voornemens was geld over te boeken ten behoeve van de aanschaf van een vliegticket door [betrokkene C] van Zweden naar Nederland, echter deze overboeking heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het vorenstaande dan ook niet worden geoordeeld dat verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten het zich verschaffen van de toegang door [betrokkene C] tot Nederland of de doorreis van [betrokkene C] door Zweden in enigerlei opzicht hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.
Nu voorts uit de stukken van het strafdossier blijkt dat [betrokkene C] naar Nederland is gekomen om hier asiel aan te vragen, is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van doorreis door Nederland. Ook dit onderdeel kan aldus niet worden bewezen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten [betrokkene C] voornoemd uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. De rechtbank heeft daarbij onder andere in aanmerking genomen dat zowel [betrokkene C] als verdachte consequent hebben verklaard dat [betrokkene C] niet voor zijn verblijf in Nederland hoefde te betalen. Vorenstaande sluit aan bij onder andere het tapgesprek van 18 juni 2010 waarin [betrokkene C] tegen zijn vrouw zegt dat het hem niet wordt toegelaten boodschappen te doen. Zijn vrouw antwoordt daarop 'doe niet zuinig, vul de koelkast'. Voorts zegt [betrokkene C] in een tapgesprek van 19 juni 2010 tegen zijn vrouw: '[M.] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) heeft ons enorm geholpen. Ze heeft het van meet af aan niet voor het geld gedaan'.
Gelet op de verklaringen en tapgesprekken zoals deze blijken uit de stukken van het strafdossier acht de rechtbank niet bewezen dat [betrokkene C] uit winstbejag dan wel uit een gerichtheid op winstbejag verblijf in Nederland is verschaft.
Op basis van het voorgaande dient verdachte ook te worden vrijgesproken van het aan haar onder feit 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier C4)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten [betrokkene D] voornoemd uit winstbejag dan wel uit een gerichtheid op winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Voorts is niet gebleken dat sprake was van doorreis door Nederland nu uit de stukken van het strafdossier blijkt dat [betrokkene D] naar Nederland is gekomen om hier asiel aan te vragen en dit ook daadwerkelijk op 19 augustus 2010 in Ter Apel heeft gedaan.
De vraag die de rechtbank ten slotte heeft te beantwoorden is of verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten [betrokkene D] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en of doorreis door een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen terwijl zij wist of moest vermoeden dat die doorreis of die toegang wederrechtelijk was, althans dat zij hiertoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.
De rechtbank stelt op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [betrokkene D] in de nacht van 6 op 7 augustus 2010 met de taxi vanuit Brussel naar Amsterdam is gekomen. Blijkens hieraan voorafgaande tapgesprekken werd deze reis voornamelijk geïnitieerd door zijn vader [betrokkene C]. De onderhandelingen met de taxichauffeur over de ritprijs zijn gevoerd door de dochter van verdachte, waarbij verdachte eenmaal op de achtergrond te horen is als zij (onder meer) zegt 'laat de taxichauffeur met mij praten'. Niet gebleken is dat verdachte vervolgens ook daadwerkelijk met de taxichauffeur heeft gesproken. Verdachte heeft verklaard dat zij wel 'min of meer' wist dat [betrokkene D] illegaal naar Nederland kwam.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het vorenstaande niet worden geoordeeld dat verdachte, met de handelingen die zij heeft verricht, het verschaffen van de toegang van [betrokkene D] tot Nederland of de doorreis van [betrokkene D] door België in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt dan wel dat zij hiertoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte evenmin worden aangemerkt als medepleger van het ten laste gelede feit. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en opzet op de te verrichten strafbare gedraging. De enkele wetenschap van de strafbare gedraging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om verdachte als medepleger aan te merken. Medeplegers dienen voorafgaand of ten tijde van het delict daaraan een actieve bijdrage te leveren. De hiervoor weergegeven en door verdachte verrichte handelingen acht de rechtbank onvoldoende substantieel om te kunnen spreken van een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het haar onder feit 3 ten laste gelegde feit.
Voor de ten laste gelegde feiten 2 en 3 geldt bovendien dat verdachte en haar mededaders niet wordt verweten dat zij wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat het verblijf van de betrokken personen wederrechtelijk was.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C2)
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij het zich door [betrokkene A] en [betrokkene B] verschaffen van toegang tot Nederland. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet duidelijk geworden hoe en wanneer [betrokkene A] en [betrokkene B] in Nederland zijn aangekomen.
Evenmin is komen vast te staan dat verdachte en haar medeverdachten genoemde personen uit winstbejag dan wel uit een gerichtheid op winstbejag behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. De rechtbank heeft daarbij onder andere in aanmerking genomen dat zowel [betrokkene A] als verdachte hebben verklaard dat er niet betaald hoefde te worden voor het verblijf bij haar thuis. Ook uit de overige stukken van het strafdossier is niet van enig winstbejag gebleken.
De vraag die de rechtbank aldus heeft te beantwoorden is die of verdachte al dan niet in vereniging met haar medeverdachten [betrokkene A] en [betrokkene B] behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland en/of de toegang tot en doorreis door een andere lidstaat van de Europese Unie terwijl verdachte wist of moest vermoeden dat die doorreis en die toegang wederrechtelijk waren. De rechtbank heeft bij beantwoording van die vraag de volgende redengevende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
[betrokkene A], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Iran) en [betrokkene B], geboren op 1 januari 1983 te [geboorteplaats] (Iran) zijn op een onbekend moment in Nederland aangekomen. Nadat de asielaanvraag van [betrokkene A] in Nederland was afgewezen is hij in de periode van september 2009 tot en met april 2010 op uitnodiging van verdachte enige tijd bij haar thuis, aan de [a-straat] te Amsterdam, verbleven. Vanaf medio december 2009 heeft ook [betrokkene B] bij verdachte thuis verbleven. Verdachte heeft gedurende dit verblijf geld ontvangen van de families van [betrokkene A] en [betrokkene B], welk geld zij weer aan [betrokkene A] en [betrokkene B] heeft verstrekt zodat zij in hun onderhoud konden voorzien. Op enig moment hebben [betrokkene A] en [betrokkene B] besloten om via Duitsland naar Engeland te reizen.[2] Voor deze reis heeft medeverdachte [medeverdachte 2], via een derde, onbekend gebleven, persoon valse Franse paspoorten voor [betrokkene A] en [betrokkene B] geregeld.[3]
Met betrekking tot het regelen van deze valse Franse paspoorten heeft [betrokkene A] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] daartoe door verdachte is benaderd.[4] Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft, geconfronteerd met een tapgesprek tussen [betrokkene A] en zijn moeder, waarin door [betrokkene A] gezegd wordt: 'Meneer [H.], die door [M.] was gedingesd, heeft ons vandaag die dinges gegeven', verklaard dat dit gesprek zijns inziens over paspoorten gaat en dat [M.] (de rechtbank begrijpt: verdachte) hem benaderd heeft omdat zij weet dat hij te vertouwen is.
Vorenstaande verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in verschillende andere tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Zo zegt verdachte op 6 april 2010 tegen medeverdachte [medeverdachte 2]: 'Ik heb het geld van de jongens opzij gelegd. (...) Ik zei tegen hem dat ik zal betalen zodra we van de man te horen krijgen dat het klaar is'. Over dit gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte wilde wachten met betalen totdat de paspoorten er waren. Voorts heeft verdachte op 21 april 2010 tweemaal contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] waarin zij met hem over het regelen van de paspoorten spreekt en te kennen geeft dat medeverdachte [medeverdachte 2] moet doorgeven dat de paspoorten snel geregeld moeten worden.[5] Op grond van vorenstaande verklaringen en tapgesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat het verdachte is geweest die medeverdachte [medeverdachte 2] benaderd heeft om de valse paspoorten te regelen. De rechtbank acht de andersluidende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], zoals eerst ter terechtzitting van 15 juni 2011 als getuige afgelegd en kort gezegd inhoudende dat verdachte niets met het regelen van de paspoorten te maken heeft gehad, gelet op het vorenstaande dan ook ongeloofwaardig en laat deze buiten beschouwing.
Op 29 april 2010 zijn [betrokkene B] en [betrokkene A] met de via verdachte door medeverdachte [medeverdachte 2] geregelde valse Franse paspoorten en door henzelf aangeschafte tickets[6] per trein vanaf Amsterdam richting Bremen (Duitsland) gereisd. Vanuit Bremen zouden zij blijkens onder hen aangetroffen vliegtickets met het vliegtuig verder reizen naar Edinburgh (Schotland). Gedurende de treinreis zijn zij echter in Bad Bentheim te Duitsland aangehouden voor het in het bezit hebben van valse reisdocumenten.[7]
Gelet op vorenstaande redegevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen valse Franse paspoorten voor [betrokkene A] en [betrokkene B] heeft geregeld en hen deels gedurende de daarmee gemoeide tijd onderdak heeft geboden. Verdachte en haar mededaders zijn [betrokkene A] en [betrokkene B] derhalve behulpzaam geweest bij de doorreis door Nederland en toegang tot en doorreis door Duitsland, zijnde een lidstaat van de Europese Unie. Onder voornoemde omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ook wist dat deze toegang en doorreis wederrechtelijk waren.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1, zaaksdossier C2,
zij, tezamen en in vereniging met anderen, op één of meer tijdstippen in de periode van
1 september 2009 tot en met 30 april 2010 te Amsterdam, twee personen, te weten zich noemende:
- [betrokkene A] ([geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], Iran) en
- [betrokkene B] (1 januari 1983 te [geboorteplaats], Iran),
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, voor/aan voornoemde personen - die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikten-
- ontmoet en opgevangen en onderdak geboden in de woning aan de [a-straat] te Amsterdam en
- geld geleend en/of verstrekt (om hun onkosten in Nederland te kunnen betalen) en
- valse Franse paspoorten geregeld,
terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat die toegang en die doorreis wederrechtelijk waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, zaaksdossier C2,
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Mensensmokkel is een ernstig misdrijf omdat daarmee illegale toegang tot, doorreis door en illegaal verblijf in Nederland, de andere landen van de Europese Unie en andere verdragpartners in de hand wordt gewerkt, terwijl de overheid er een groot belang bij heeft dit tegen te gaan. Op grond hiervan is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
In het geval van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank echter sprake van een relatief lichte vorm van mensensmokkel. Niet gebleken is dat gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk of uitbuiting. Verdachte is uit vriendschap en gastvrijheid de zoon van een goede vriendin en diens vriend behulpzaam geweest bij hun wederrechtlijke doorreis door Nederland en toegang tot en doorreis door Duitsland, door via een medeverdachte valse paspoorten voor hen te regelen en hen deels gedurende die tijd onderdak te verschaffen. Gelet hierop alsmede het feit dat de rechtbank verdachte van twee feiten zal vrijspreken en mede in aanmerking genomen de strafmaat van gerelateerde misdrijven zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte voorts meegewogen dat verdachte niet eerder voor enig misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank acht op grond van voornoemde omstandigheden in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren op zijn plaats.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mobiele telefoons, te weten:
(4) 1 STK Telefoontoestel, Nokia en
(8) 1 STK Telefoontoestel, Blackberry,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid nu verdachte met deze telefoons over het bewezenverklaarde feit contact heeft onderhouden met haar medeverdachten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 33, 33a, 197a van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de haar onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERD (100) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht, waardoor in totaal twaalf (12) uren werkstraf, subsidiair zes (6) dagen vervangende hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
(4) 1 STK Telefoontoestel, Nokia en
(8) 1 STK Telefoontoestel, Blackberry.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geld zoals vermeld op de lijst van in beslaggenomen voorwerpen onder de nummers 17, 18, 19, 20, 21, 22, 28 en 29.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen agenda zoals vermeld op de lijst van in beslaggenomen voorwerpen onder nummer 5.
Heft op het reeds geschorste bevel bewaring van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Candido, voorzitter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. W.A.F. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2011.
Mr. W.A.F. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen en behoren allen, behalve indien anders is aangegeven, tot het dossier van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol, Brigade Recherche en Informatie, met dossiernummer 10-000035 en dossiernaam Sunjata.
[2] Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene A], d.d. 29 september 2010, dossier C2 p.470, 477-boven en 478-boven, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 20 september 2010, dossier C2 p.1014-boven/midden, het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene B], d.d. 29 september 2010, dossier C2 p.484-midden en het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], d.d. 15 september 2010, dossier C2 p.1042-midden.
[3] Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2], d.d. 16 september 2010, dossier C2 p.900-boven.
[4] Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene A], d.d. 29 september 2010, dossier C2 p.478-onder.
[5] Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2], d.d. 16 september 2010, dossier C2 p.903-onder, 904-boven, 908-midden, 909-midden en 910-midden.
[6] proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene A], d.d. 29 september 2010, dossier C2 p.479-boven.
[7] Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 augustus 2010, dossier C2 p.395-396 en Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 november 2010, dossier C2 p.419-420.