De rechtbank overweegt als volgt .
2.4 Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet beschikbaar was werk te aanvaarden, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 september 2008 werkzaam was als masseur en mensenhandelaar. Deze motivering is onjuist. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraken van 15 maart 2006 (LJN AV8250) en 19 april 2006 (LJN: AW9253). Uit de omstandigheid dat eiser zoals verweerder stelt, werkzaam was als zelfstandige, kan niet worden geconcludeerd dat eiser niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden. De CRvB heeft bepaald dat onder `beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden’ niet uitsluitend kan worden verstaan de beschikbaarheid voor arbeid als werknemer, maar ook arbeid als zelfstandige. Dat eisers activiteiten als masseur, dan wel in verband met mensensmokkel zijn te beschouwen als arbeid als zelfstandige betekent dan ook niet dat eiser niet voldeed aan artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. Het bestreden besluit ontbeert dan ook op dit punt een deugdelijke motivering. Wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is en heeft zich bereid verklaard, indien daartoe de gelegenheid wordt geboden, het gebrek in het besluit te herstellen.
2.5 In geschil is voorts de vraag of eiser reeds vanaf 1 januari 2005 werkzaam was als zelfstandig masseur.
2.6 Eiser heeft ter zitting ten aanzien van zijn werkzaamheden als masseur het volgende gesteld. In de periode 2000 – 2003 heeft hij uitsluitend kennissen behandeld, die hiervoor niet hoefden te betalen. De bij eiser gevonden administratie had betrekking op deze behandelingen. In 2003 is eiser met de behandelingen gestopt, omdat het te druk was naast zijn werk. Per 1 september 2004 is eiser werkloos geworden. Hij heeft toen veel gesolliciteerd om weer als onderwijzer aan de slag te kunnen, maar is daarin niet geslaagd. Op dat moment heeft eiser geprobeerd om als zelfstandig masseur te gaan werken. Daartoe is hij in 2005 begonnen met advertenties in onder meer de Telegraaf. Dit was echter weinig succesvol, omdat hij niet goed wist hoe hij moest adverteren om klanten te bereiken. Ook wist hij niet goed om te gaan met de telefoontjes naar aanleiding van zijn advertenties. Er is daarom dan ook geen administratie vanwege massagewerkzaamheden bij eiser gevonden over de jaren 2005 en 2006, aldus eiser.
2.7 De rechtbank stelt vast dat nu het betreft een herziening en terugvordering van eisers WW-uitkering, het gaat om een voor eiser belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. In dat geval rust de bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser vanaf 1 januari 2005 werkzaam was als zelfstandig masseur, op verweerder. Verweerder stelt zich in dit kader op het standpunt dat eiser al sinds 1 januari 2005 werkzaam was als zelfstandig masseur. Volgens verweerder is onweersproken dat eiser in 2005 en 2006 heeft geadverteerd als masseur. In 2004 heeft eiser zijn huis verbouwd, in verband met het inrichten van een massagesalon. Eiser heeft bovendien onbetwist in de periode zowel vóór als ná 2005/2006 werkzaamheden verricht als masseur. En tenslotte blijkt volgens verweerder ook uit het psychodiagnostisch onderzoek van 28 juni 2010 (gedingstuk 24.17 e.v.) dat eiser vanaf 1 januari 2005 reeds werkzaam was als masseur. Verwezen wordt in dit verband naar de passage op pagina 3 onder het kopje delict “Vanaf 2004, na zijn ontslag, zit patiënt thuis. Hij runt dan al clandestien een massagesalon in zijn huis”.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat uit dit door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde bewijs – hoewel de onderzoeksbevindingen zeer zeker vragen oproepen – onvoldoende blijkt dat eiser ook in 2005/2006 daadwerkelijk werkzaamheden als masseur heeft verricht. Het aangehaalde psychologische onderzoek kan niet als bewijs dienen voor verweerders standpunt, omdat uit het rapport niet eenduidig blijkt of hetgeen wordt vermeld een conclusie betreft van de rapporteur, of dat het een verklaring is van eiser zelf. Bovendien is dit rapport voor een ander doel en met een ander oogmerk opgesteld. Evenmin komt uit de verklaringen van de getuigen ter zitting voldoende specifiek naar voren dat eiser daadwerkelijk in 2005 en 2006 werkzaam was als zelfstandig masseur. Getuigen kunnen hierover niet uit eigen waarneming verklaren, verklaren veelal wat zij van eiser hebben horen zeggen en konden slechts oppervlakkig en weinig gedetailleerd verklaren. Wat overblijft is dat eiser in 2005/2006 heeft geadverteerd als masseur, dat hij in de periode 2000 – 2003 mensen heeft gemasseerd en dat hij in 2004 zijn huis heeft verbouwd. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen dat eiser al vanaf 1 januari 2005 daadwerkelijk werkzaam was als zelfstandig masseur.
2.9 Niet in geschil is dat eiser vanaf 1 januari 2007 werkzaam is geweest als zelfstandig masseur. Wel in geschil is nog de omvang van eisers werkzaamheden als masseur vanaf die datum, als ook de omvang van werkzaamheden met betrekking tot mensenhandel. Verweerder heeft hierover nog geen standpunt ingenomen.
2.10 Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder rekening had moeten houden met de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie in het kader van zijn strafrechtelijke veroordeling. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig genomen nu verweerder zich niet tot het Openbaar Ministerie heeft gewend. De ontnemingsvordering zou eraan in de weg staan om eisers WW-uitkering terug te vorderen. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB staat een door de strafrechter uitgesproken ontnemingsvordering niet in de weg aan een terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering`(zie o.a. LJN: AK3428). Bovendien is het ingevolge artikel 557b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de strafrechter om bij zijn beslissing over ontneming rekening te houden met een bestuursrechtelijke terugvordering. Dat verweerder dus was gehouden de uitslag van de ontneming af te wachten, kan niet worden volgehouden.
2.11 Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering, waardoor artikel 7:12, eerste lid, van Awb worden geschonden, voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter, uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting, aanleiding met toepassing van artikel 8:51a van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het hiervoor aangeduide gebrek in het besluit te herstellen. Daartoe dient verweerder een standpunt in te nemen over de omvang van de werkzaamheden van eiser als masseur vanaf januari 2007, alsmede over de omvang van eisers werkzaamheden met betrekking tot mensensmokkel. Verder dient verweerder te bepalen wat de gevolgen hiervan zijn voor eisers WW-uitkering en de terugvordering. Ter zitting is afgesproken dat verweerder eiser en zijn gemachtigde zal betrekken bij deze nadere besluitvorming.