ECLI:NL:RBHAA:2011:BR0191

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-3776
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijstelling voor uitbreiding stortcapaciteit van stortplaats wegens onjuiste belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Het betreft een vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de uitbreiding van de stortcapaciteit van een stortplaats. De eiser, een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vrijstelling, omdat deze in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan en de belangen van de huidige omwonenden onvoldoende zou hebben gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding van de stortplaats in strijd is met het bestemmingsplan, dat de recreatieve eindbestemming van het gebied door de vrijstelling te ver in de toekomst wordt geschoven en dat de belangenafweging door de verweerder onjuist is uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het griffierecht aan de eiser moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van vrijstellingen in het kader van de WRO.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3776
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
derde partij,
Afvalzorg Deponie B.V.,
gevestigd te Assendelft,
gemachtigde: mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder aan de derde partij vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend ten behoeve van het uitbreiden van de stortcapaciteit van de stortplaats [naam stortplaats] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 augustus 2009, aangevuld bij brief van 28 augustus 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Op 27 november 2009 heeft de derde partij een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 maart 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.S. Abdoelkarim, R. Geerling en G. van de Graaf, bijgestaan door de gemachtigde. De derde partij is vertegenwoordigd door [naam], directeur, [naam], jurist, en [naam], adviseur Strategie, bijgestaan door haar gemachtigde. Het beroep is gezamenlijk behandeld met de beroepen in de zaken 09 - 3838 en 09 - 3981.
2. Overwegingen
2.1 De vrijstelling is verleend ten behoeve van het uitbreiden van de stortcapaciteit van de stortplaats [naam stortplaats] te [plaatsnaam], door middel van het verhogen van twee van de vier stortheuvels. De ene heuvel wordt verhoogd van 25 naar 35 meter en de andere heuvel wordt verhoogd van 30 naar 50 meter. De stortcapaciteit neemt hierdoor met circa 3,5 miljoen m³ toe, waarmee de inrichting naar verwachting tot 2025 open kan blijven. Ter compensatie wordt aan de noordzijde van het terrein een oppervlakte van 8 hectare versneld ingericht als groenbuffer voor de recreatie.
2.2 Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold voor 1 juli 2008, het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Aangezien het verzoek tot het verlenen van de vrijstelling is ingediend op 4 april 2007, is de WRO zoals die gold voor 1 juli 2008 hier van toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Ingevolge de laatste volzin van dit artikellid kan de gemeenteraad deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.3 De gronden waarop de stortplaats [naam stortplaats] zich bevindt zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ (hierna: het bestemmingsplan), waarin de gronden zijn bestemd voor ‘Recreatieve groenvoorziening’.
In artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat als afwijkend gebruik een tijdelijke aanwending als vuilstortplaats is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, waterkerende en zuiveringstechnische voorzieningen en overige werken.
In het tweede lid van artikel 8 is bepaald dat voordat de (eind)bestemming wordt gerealiseerd als afwijkend gebruik de tijdelijke aanwending als vuilstortplaats is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1. de gronden mogen worden aangewend voor het storten van afval uit de regio voor zover dit niet voor hergebruik, verbranding, of reiniging in aanmerking komt en dat afkomstig is uit de regio die in het provinciale Afvalstoffenplan Noord-Holland 1989-1994 nader is bepaald;
2. slechts afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen waarvoor op grond van de Wet milieubeheer vergunning is verleend mogen worden gestort;
3. de stortcapaciteit niet meer zal bedragen dan 3,5 miljoen m³;
4. de stortlocatie zal worden ingericht conform de eisen, zoals verwoord in het Stortbesluit Bodembescherming (Staatsblad 55-1993);
5. als minimale hoogte dient 6,70m + NAP (inclusief 2m bovenafdichtingsconstructie) te worden aangehouden. De maximale hoogtes zijn de hoogtes van de op te richten stortheuvels, inclusief de afdichtingsconstructie. Deze staan op de plankaart aangegeven.
2.4 Vast staat dat de uitbreiding van de stortplaats in strijd is met dit bestemmingsplan.
2.5 De voornaamste reden dat eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen is dat hem in het vooruitzicht is gesteld dat als de afvalstort geheel vol zou zijn - naar schatting in 2009 - een recreatieve eindbestemming zal worden gerealiseerd. Door verlening van de vrijstelling wordt de recreatieve eindbestemming die in het bestemmingsplan is opgenomen in de tijd ver vooruit geschoven. In de belangenafweging heeft verweerder hiermee onvoldoende rekening gehouden, aldus eiser.
2.6 Deze grief treft doel. Immers, op grond van de voorhanden zijnde gegevens kan ervan worden uitgegaan dat de recreatieve bestemming van het plan niet eerder dan eerst na verloop van een zeer lange termijn gerealiseerd zal kunnen worden. Daarmede is deze recreatieve eindbestemming voor een aanzienlijke tijd de facto een dode letter geworden. Dat verweerder stelt dat wel wordt vastgehouden aan de uiteindelijke realisatie ervan - en dat dit aspect een rol heeft gespeeld bij de verrichte belangenafweging - is onvoldoende om te concluderen dat recht is gedaan aan de actuele belangen van de huidige omwonenden en andere belanghebbenden. Aldus doende heeft verweerder de belangen op onjuiste wijze gewogen.
2.7 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
2.8 Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiervoor komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse die eiser heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 8,-. De opgevoerde kosten voor verschotten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu eiser deze kosten niet heeft onderbouwd en gespecificeerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 juni 2009;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 8,- te betalen aan eiser;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.