ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ9147

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181393/HA RK 11-78
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 juni 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de kantonrechter in een aanhangige civiele procedure. Verzoekster, Sensemakers B.V., heeft op 5 mei 2011 schriftelijk verzocht om wraking van de kantonrechter, die de hoofdzaak behandelde. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek op 7 februari 2011. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld die door verzoekster zijn aangevoerd ter onderbouwing van haar verzoek. Verzoekster stelde dat de kantonrechter partij [gedaagde] een extra kans had gegeven om te reageren op het pleidooi, terwijl zij zelf niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op de pleitnotities van [gedaagde]. Dit zou in strijd zijn met het beginsel van hoor en wederhoor en de gelijkheid van wapens in het proces. De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij geen vooringenomenheid had en dat beide partijen voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten toe te lichten.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de vrees van verzoekster voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd was. De gang van zaken, waarbij de kantonrechter na afwijzing van het eerste wrakingsverzoek de zaak niet hervatte in de stand waarin deze zich bevond, heeft geleid tot de conclusie dat verzoekster een ronde zou worden onthouden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende grond vormen voor het toewijzen van het wrakingsverzoek. De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek om wraking wordt toegewezen en dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere kantonrechter. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 181393/HA RK 11-78
datum beslissing: 9 juni 2011
Op verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SENSEMAKERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Almere,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 5 mei 2011, door de rechtbank per fax ontvangen op dezelfde datum, heeft verzoekster de wraking verzocht van [naam kantonrechter], hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton, aanhangige zaak met zaaknummer 487459/CV EXPL 10-8426 (Sensemakers B.V. / [gedaagde]), hierna te noemen: de hoofdzaak. [naam kantonrechter] is de behandelend kantonrechter.
1.2 De kantonrechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Verzoekster, de wederpartij en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 27 mei 2011. Verzoekster, eisende partij in de hoofdzaak, is verschenen bij [naam bestuurder], bestuurder van de beheermaatschappij tevens bestuurster van verzoekster, bijgestaan door de gemachtigde. De kantonrechter en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid, de kantonrechter met bericht, geen gebruik gemaakt. Verzoekster heeft ter zitting haar standpunt nader doen toelichten en zelf toegelicht.
2. Het standpunt van verzoekster.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd.
Nadat de wrakingskamer bij beslissing van 7 februari 2011 een eerste wrakingsverzoek van verzoekster had afgewezen, is de hoofdzaak hervat met een rolbeschikking van de kantonrechter d.d. 17 maart 2011. In deze rolbeschikking is onder meer het volgende overwogen (de wrakingskamer citeert de rolbeschikking, voor zover van belang, onverkort):
“Ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek had Sensemaker (de wrakingskamer leest: Sensemakers) haar pleidooi in de zaak voltooid en was [gedaagde] halverwege met zijn pleidooi, dat door het wrakingsverzoek werd onderbroken. [gedaagde] had toen wel al zijn pleitnotities overgelegd. Het komt de kantonrechter vooralsnog weinig zinvol voor om de afgebroken mondelinge behandeling te hervatten met geen ander doel dan het alsnog mondeling voordragen van de verdere pleitnota van [gedaagde].
De kantonrechter zal [gedaagde] daarom in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven of hij dat gedeelte van zijn pleitnota, dat nog niet is voorgedragen, als voorgedragen wenst te beschouwen, alsmede of hij daaraan nog iets heeft toe te voegen naar aanleiding van het pleidooi van Sensemaker (de wrakingskamer leest: Sensemakers) (dus geen nieuwe feiten).
Aan de hand daarvan zal de kantonrechter zich beraden of alsnog een nadere mondelinge behandeling nodig is dan wel of het partij-debat anderszins moet worden voortgezet, dan wel dat op basis van het dan aanwezige procesdossier reeds een tussen- of eindvonnis kan worden gewezen.
[gedaagde] mag dus een akte nemen, zoals hiervoor bedoeld. Andere vertogen, aktes en brieven, van welke partij ook, zijn vooralsnog niet aan de orde en zullen worden genegeerd.”
Verzoekster meent dat de kantonrechter partij [gedaagde] wel in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het pleidooi van Sensemakers, maar verzoekster in opmerkelijk expliciete bewoordingen de mogelijkheid heeft ontzegd om te reageren op het pleidooi van [gedaagde]. Met deze bewoordingen zou de kantonrechter zelfs de weg hebben afgesneden om middels een brief te reageren op deze ongelijkheid in de behandeling van partijen. [gedaagde] zou van de kantonrechter in het pleidooi ten opzichte van verzoekster dus een extra ronde hebben gekregen, althans verzoekster zou haar repliek zijn ontzegd. Nog steeds volgens verzoekster zou dit een schending zijn van het beginsel van equality of arms en van het beginsel van hoor en wederhoor. Voor deze processuele bevoordeling van [gedaagde] zou geen objectieve rechtvaardiging zijn.
Ter zitting heeft verzoekster nog aangegeven, dat een en ander te meer klemt omdat het pleidooi van de wederpartij een eis in reconventie bevatte waarop verzoekster nog niet had kunnen reageren. Zij heeft eerst de akte van [gedaagde] afgewacht alvorens de procedurele afweging te maken of wederom een wrakingsverzoek zou moeten worden ingediend
3. Het standpunt van de kantonrechter
De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie d.d. 10 mei 2011 gesteld dat er naar zijn mening geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Kort samengevat meent de kantonrechter, onder verwijzing naar de inhoud van zijn rolbeschikking (zie boven) en voor zover hier van belang, dat partij [gedaagde] naast zijn als voorgedragen te beschouwen pleitnotitie desgewenst nog enige aanvullende opmerkingen kon maken, evenwel zonder daarbij nieuwe feiten naar voren te brengen. De kantonrechter heeft tevens beslist later te zullen beoordelen of voortzetting van het partijdebat nodig was of dat onmiddellijk vonnis zou worden bepaald. De kantonrechter heeft vervolgens, naar zijn zeggen, pas na kennisname van de reactie van [gedaagde] beslist dat onmiddellijk vonnis kon worden gewezen. De kantonrechter stelt voorts dat verzoekster de verkeerde rechtsgang gebruikt nu tegen deze beslissingen tegelijk met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof. Verzoekster zou geen ronde worden onthouden. Zij en [gedaagde] zijn tweemaal aan het woord geweest. De kantonrechter zou beide partijen een gelijkwaardige kans geboden hebben om hun respectieve standpunten toe te lichten.
4. Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2 Gesteld noch gebleken is dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat dit geen grond voor wraking oplevert.
4.3 De volgende omstandigheden geven echter grond voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat dit wel grond voor wraking oplevert.
4.4 In de hierboven geciteerde rolbeschikking is overwogen dat de wederpartij van verzoekster naar aanleiding van het pleidooi van verzoekster in haar akte nog iets mocht toevoegen (zij het geen nieuwe feiten). Een antwoordakte was niet toegelaten. Verzoekster zou pas weer kunnen reageren als de kantonrechter haar daartoe nog de gelegenheid zou geven. Of zij die gelegenheid zou krijgen was niet zeker. De kantonrechter zou zich immers beraden of alsnog een nadere mondelinge behandeling nodig zou zijn, dan wel of het partij-debat anderszins zou moeten worden voortgezet, dan wel dat op basis van het dan (na het nemen van de akte van de wederpartij) aanwezige procesdossier reeds een tussen- of eindvonnis zou kunnen worden gewezen.
4.5 Verzoekster stelt dat haar de mogelijkheid is ontnomen om te reageren op het pleidooi van haar wederpartij en dat zelfs de weg is afgesneden om middels een brief te reageren op deze ongelijkheid in de behandeling van partijen. Voor deze processuele bevoordeling van deze wederpartij ziet verzoekster geen objectieve rechtvaardiging. De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie gesteld dat verzoekster kennelijk wil opkomen tegen een beslissing aangaande de verdere instructie van de hoofdzaak en/of tegen de vervolgbeslissing om vonnis te wijzen op 12 mei 2011. Verzoekster zou hierbij de verkeerde rechtsgang gebruiken, nu tegen deze beslissingen tegelijk met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof. Gevolg gevend aan de rolbeschikking heeft de wederpartij van verzoekster een akte genomen op 14 april 2011. Op die datum is een datum voor vonnis bepaald te weten 12 mei 2011.
4.6 De wrakingskamer is van oordeel dat door deze gang van zaken de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In de eerste plaats heeft de kantonrechter na afwijzing van het eerste wrakingsverzoek er voor gekozen de zaak niet te hervatten in de stand waarin deze zich bevond toen ter terechtzitting het verzoek tot wraking werd gedaan. In beginsel had na de afhandeling van de wrakingszaak de mondelinge behandeling ter zitting dienen te worden hervat en had de wederpartij van verzoekster haar pleidooi moeten afronden, eventueel gevolgd door een mondeling debat tussen partijen zoals niet ongebruikelijk tijdens een comparitie van partijen c.q. pleidooi. De kantonrechter heeft echter blijkens de in zijn rolbeschikking gebezigde bewoordingen voor een andere, door praktische overwegingen ingegeven oplossing gekozen. Nadat partij [gedaagde] op 14 april 2011 zijn akte had genomen, heeft de kantonrechter op dezelfde dag vonnis bepaald op 12 mei 2011. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij graag op deze akte had willen reageren, omdat deze meer behelsde dan de enkele instemming van [gedaagde] om het niet voorgedragen gedeelte van zijn pleidooi als voorgedragen te beschouwen. Door vonnis te bepalen gaf de kantonrechter de facto aan partijen als beslissing te kennen dat hij geen termen aanwezig zag om het partijdebat te hervatten, althans niet in deze fase. Het is onder deze omstandigheden te billijken dat verzoekster eerst de akte van [gedaagde] en de beslissing van de kantonrechter vonnis te bepalen heeft afgewacht en niet direct nadat de rolbeschikking was genomen een verzoek tot wraking heeft ingediend. Voorts in aanmerking genomen dat in dezelfde procedure verzoekster eerder al een wrakingsverzoek had ingediend en zij naar haar zeggen om die reden met grote behoedzaamheid het wrakingsinstrument wenste te gebruiken ,heeft zij naar het oordeel van de wrakingskamer het recht om een wrakingsverzoek in te dienen “zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden” niet verspeeld.
4.7 Mede gelet op de omstandigheid dat de kantonrechter de mogelijkheid had opengelaten direct eindvonnis te wijzen, hetgeen zou betekenen dat verzoekster niet meer in de gelegenheid zou worden gesteld te reageren op hetgeen partij [gedaagde] naar aanleiding van de pleitnotities van verzoekster in zijn akte naar voren had gebracht, met als gevolg dat verzoekster “een ronde zou zijn onthouden”, is de vrees van verzoekster voor ongerechtvaardigde processuele benadeling te haren opzichte - ook objectief gezien - gegrond. Een verwijzing naar de mogelijkheid van hoger beroep mede tegen de gewraakte (tussen)beslissing is onjuist, aangezien in geval van een direct eindvonnis in de eerste instantie dan tekort wordt gedaan aan een behoorlijke toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Dat verzoekster, voordat die situatie zich voor zou kunnen gaan doen, (wederom) een wrakingsverzoek heeft ingediend is begrijpelijk.
4.8 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve grond voor wraking, zodat het verzoek zal worden toegewezen..
5. Beslissing
De wrakingskamer:
5.1 wijst het verzoek om wraking toe;
5.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3 bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Patijn, voorzitter, en mrs. G. Guinau en J.W.H.G. Loyson, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.