4. Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2 Gesteld noch gebleken is dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat dit geen grond voor wraking oplevert.
4.3 De volgende omstandigheden geven echter grond voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat dit wel grond voor wraking oplevert.
4.4 In de hierboven geciteerde rolbeschikking is overwogen dat de wederpartij van verzoekster naar aanleiding van het pleidooi van verzoekster in haar akte nog iets mocht toevoegen (zij het geen nieuwe feiten). Een antwoordakte was niet toegelaten. Verzoekster zou pas weer kunnen reageren als de kantonrechter haar daartoe nog de gelegenheid zou geven. Of zij die gelegenheid zou krijgen was niet zeker. De kantonrechter zou zich immers beraden of alsnog een nadere mondelinge behandeling nodig zou zijn, dan wel of het partij-debat anderszins zou moeten worden voortgezet, dan wel dat op basis van het dan (na het nemen van de akte van de wederpartij) aanwezige procesdossier reeds een tussen- of eindvonnis zou kunnen worden gewezen.
4.5 Verzoekster stelt dat haar de mogelijkheid is ontnomen om te reageren op het pleidooi van haar wederpartij en dat zelfs de weg is afgesneden om middels een brief te reageren op deze ongelijkheid in de behandeling van partijen. Voor deze processuele bevoordeling van deze wederpartij ziet verzoekster geen objectieve rechtvaardiging. De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie gesteld dat verzoekster kennelijk wil opkomen tegen een beslissing aangaande de verdere instructie van de hoofdzaak en/of tegen de vervolgbeslissing om vonnis te wijzen op 12 mei 2011. Verzoekster zou hierbij de verkeerde rechtsgang gebruiken, nu tegen deze beslissingen tegelijk met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof. Gevolg gevend aan de rolbeschikking heeft de wederpartij van verzoekster een akte genomen op 14 april 2011. Op die datum is een datum voor vonnis bepaald te weten 12 mei 2011.
4.6 De wrakingskamer is van oordeel dat door deze gang van zaken de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In de eerste plaats heeft de kantonrechter na afwijzing van het eerste wrakingsverzoek er voor gekozen de zaak niet te hervatten in de stand waarin deze zich bevond toen ter terechtzitting het verzoek tot wraking werd gedaan. In beginsel had na de afhandeling van de wrakingszaak de mondelinge behandeling ter zitting dienen te worden hervat en had de wederpartij van verzoekster haar pleidooi moeten afronden, eventueel gevolgd door een mondeling debat tussen partijen zoals niet ongebruikelijk tijdens een comparitie van partijen c.q. pleidooi. De kantonrechter heeft echter blijkens de in zijn rolbeschikking gebezigde bewoordingen voor een andere, door praktische overwegingen ingegeven oplossing gekozen. Nadat partij [gedaagde] op 14 april 2011 zijn akte had genomen, heeft de kantonrechter op dezelfde dag vonnis bepaald op 12 mei 2011. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij graag op deze akte had willen reageren, omdat deze meer behelsde dan de enkele instemming van [gedaagde] om het niet voorgedragen gedeelte van zijn pleidooi als voorgedragen te beschouwen. Door vonnis te bepalen gaf de kantonrechter de facto aan partijen als beslissing te kennen dat hij geen termen aanwezig zag om het partijdebat te hervatten, althans niet in deze fase. Het is onder deze omstandigheden te billijken dat verzoekster eerst de akte van [gedaagde] en de beslissing van de kantonrechter vonnis te bepalen heeft afgewacht en niet direct nadat de rolbeschikking was genomen een verzoek tot wraking heeft ingediend. Voorts in aanmerking genomen dat in dezelfde procedure verzoekster eerder al een wrakingsverzoek had ingediend en zij naar haar zeggen om die reden met grote behoedzaamheid het wrakingsinstrument wenste te gebruiken ,heeft zij naar het oordeel van de wrakingskamer het recht om een wrakingsverzoek in te dienen “zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden” niet verspeeld.
4.7 Mede gelet op de omstandigheid dat de kantonrechter de mogelijkheid had opengelaten direct eindvonnis te wijzen, hetgeen zou betekenen dat verzoekster niet meer in de gelegenheid zou worden gesteld te reageren op hetgeen partij [gedaagde] naar aanleiding van de pleitnotities van verzoekster in zijn akte naar voren had gebracht, met als gevolg dat verzoekster “een ronde zou zijn onthouden”, is de vrees van verzoekster voor ongerechtvaardigde processuele benadeling te haren opzichte - ook objectief gezien - gegrond. Een verwijzing naar de mogelijkheid van hoger beroep mede tegen de gewraakte (tussen)beslissing is onjuist, aangezien in geval van een direct eindvonnis in de eerste instantie dan tekort wordt gedaan aan een behoorlijke toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Dat verzoekster, voordat die situatie zich voor zou kunnen gaan doen, (wederom) een wrakingsverzoek heeft ingediend is begrijpelijk.
4.8 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve grond voor wraking, zodat het verzoek zal worden toegewezen..
5. Beslissing
De wrakingskamer: