ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ5792

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5165 t/m 10/5167, 10/5169
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling waterinrichtingsplan Zuidelijke Vechtplassen en de gevolgen voor de waterkwaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Haarlem, gedateerd 20 mei 2011, wordt het waterinrichtingsplan Zuidelijke Vechtplassen behandeld. Het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft op 26 november 2008 dit waterinrichtingsplan vastgesteld, waartegen eisers administratief beroep hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers geen doel treffen. De rechtbank stelt vast dat het hoogheemraadschap in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de aanleg van een stuw en een dam, en dat de maatregelen die zijn getroffen om blauwalg te bestrijden voldoende zijn. Eisers vrezen dat de maatregelen negatieve gevolgen zullen hebben voor de waterkwaliteit, maar de rechtbank oordeelt dat het hoogheemraadschap voldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten van het waterinrichtingsplan. De rechtbank vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland voor zover het de niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep van eiser betreft, maar verklaart het administratief beroep van eiser ongegrond. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en dat de administratieve beroepen tegen het waterinrichtingsplan ongegrond zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 5165, 10-5166, 10-5167 en 10-5169
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 mei 2011
in de zaken van:
[eisers]
eisers,
tegen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij,
het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
gevestigd te Amsterdam
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2008 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het ‘Waterinrichtingsplan Zuidelijke Vechtplassen’ vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben eisers administratief beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft (de Kamer administratief beroep Noord-Holland van) het college van gedeputeerde staten het administratief beroep van [eiser] deels ongegrond verklaard en deels niet-ontvankelijk verklaard, het administratief beroep van [eiser] deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard, het administratief beroep van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard en het administratief beroep van [eiser] e.a. deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 3 februari 2011, alwaar voor de behandeling van bovengenoemde beroepen zijn verschenen [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.B. Blomberg, advocaat te Amsterdam, [eiser] tevens optredend als gemachtigde van [eisers]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.T. Hoekzema en M.C. Jonkman. Namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het hoogheemraadschap) zijn verschenen M.J.M. Jacobs, A. Schogt, W.J. Rip, N.P.B. Wensing en G.N.J. ter Heerdt.
De beroepen zijn ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen gericht tegen de peilbesluiten voor de polders Loenderveen en Muyeveld, met zaaknummers 09-4192, 09-4340, 09-4341, 09-4342, 09-4343, 09-4344, 09-4379, 09-4380, 09-4388 en 09-4389.
2. Overwegingen
2.1 Het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft op 26 november 2008 het Watergebiedsplan Zuidelijke Vechtplassen vastgesteld. Dit watergebiedsplan omvat een waterinrichtingsplan alsmede peilbesluiten voor de polders Loenderveen, Muyeveld, Breukelen-Proostdij en Mijnden.
2.2 Onderwerp van geschil in de onderhavige procedure is het waterinrichtingsplan. Tegen de in het watergebiedsplan opgenomen peilbesluiten en de goedkeuring daarvan door gedeputeerde staten (van Noord-Holland en Utrecht) staat een aparte rechtsgang open. Zoals hierboven reeds aangegeven heeft de behandeling ter zitting van de bij de rechtbank Haarlem aanhangige beroepen tegen deze peilbesluiten gezamenlijk plaatsgevonden met de onderhavige beroepen.
2.3 [eiser] heeft verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting omdat zij samenvoeging wenst van haar bij de rechtbank Utrecht aanhangige beroep ter zake peilbesluiten voor de polder Mijnden met het onderhavige beroep, gelet op de onderlinge samenhang.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat het waterinrichtinsplan dat nu voorligt zelfstandig kan worden besproken, los van het peilbesluit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het verzoek van [eiser] in te willigen.
2.5 [eiser] is eigenaar van onder meer een aantal legakkers met omringend water in peilvak 67-1 in de polder Loenderveen. Hij vreest dat de maatregelen C9 en C10, te weten de aanleg van een stuw en een dam, negatieve gevolgen zullen hebben, waaronder een toename van het risico op blauwalgengroei. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst hij op een door hem ingewonnen advies van de Leerstoel Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer van Wageningen Universiteit waaruit, naar [eiser] stelt, blijkt dat de gevolgen van de maatregelen van de hydrologische splitsing voor de waterkwaliteit in het zuidelijke deel onzeker zijn.
Hij vreest een onomkeerbare situatie en wenst met zijn beroep te bewerkstelligen dat het hoogheemraadschap procesafspraken maakt, voor het geval er toch problemen met blauwalgen ontstaan in het zuidelijk deel. De maatregelen die het hoogheemraadschap zegt te kunnen treffen in zo’n geval, acht [eiser] niet afdoende. Hij betoogt dat het waterinrichtingsplan gelet hierop op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hoogheemraadschap in redelijkheid in het waterinrichtingsplan de keuze heeft kunnen maken voor de aanleg van de stuw en de dam. Met de aldus bewerkstelligde hydrologische scheiding kan tegemoetgekomen worden aan de noodzaak maatregelen te treffen ten aanzien van het noordelijke deel (67-2), beschermd monument en Natura 2000 gebied, en wordt tevens tegemoetgekomen aan de belangen van de bewoners en agrariërs in het zuidelijke deel (67-1). Het hoogheemraadschap heeft voorts voldoende aangetoond dat geen nadelige effecten in de vorm van blauwalgengroei in het zuidelijke deel te verwachten zijn. Voorts is aangetoond dat – mocht dat nodig zijn – noodmaatregelen getroffen kunnen worden, aldus verweerder. Verweerder acht het waterinrichtingsplan, ook zonder de nadere door [eiser] gewenste procesafspraken, op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Verweerder stelt voorts dat het water dat de eigendom van [eiser] omringt niet de functie zwemwater heeft op grond van artikel 4.12, eerste of derde lid, van het Waterbesluit, noch is aangewezen als officiële zwemwaterlocatie op grond van artikel 10b, tweede lid van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden. Van monitoring van deze wateren met oog op gevaar voor zwemmers door blauwalg, kan gelet hierop ook geen sprake zijn.
In geval van schade kan [eiser] een beroep doen op artikel 7.14 van de Waterwet.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat het hoogheemraadschap, gelet op de afweging die hieraan ten grondslag ligt, in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor compartimentering van de peilvakken met de bestreden maatregelen. Het hoogheemraadschap heeft bij brief van 19 november 2008 uitgebreid en gedetailleerd gereageerd op de rapportage van de Leerstoel Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer Wageningen Universiteit. De rechtbank heeft geen aanleiding aan deze inhoudelijke reactie te twijfelen, waarbij de rechtbank tevens in overweging neemt dat het deskundigenrapport van de Leerstoel Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer Wageningen Universiteit een beperkte strekking heeft in die zin dat hierin geen eigen berekeningen zijn opgenomen. Daarbij heeft het hoogheemraadschap zich bij de besluitvorming tot vaststelling van het waterinrichtingsplan gebaseerd op verschillende onderzoeken van Witteveen + Bos over de nutriëntenbelasting in het water. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat aan het waterinrichtingsplan onvoldoende onderzoek ten aanzien van de stofstromen in het water ten grondslag heeft gelegen. Het hoogheemraadschap was niet gehouden tot de aanleg van het door eiser aangedragen alternatief, te weten een dam met watertoevoer.
2.8 Voor zover de beroepsgrond van [eiser] ziet op blauwalg stelt de rechtbank allereerst vast dat de door [eiser] aangevoerde vrees voor blauwalg niet wordt onderbouwd door het door hem overlegde rapport van de Leerstoel Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer Wageningen Universiteit. Hieruit blijkt namelijk niet dat de kans op blauwalg groter zal worden. Het hoogheemraadschap heeft hiertegenover gesteld dat de kans op blauwalg zeer klein is. Voorts worden de maatregelen die het hoogheemraadschap hanteert ter bestrijding van blauwalg door eiser niet bestreden. Eiser stelt echter ter discussie of dit pakket van maatregelen in redelijkheid voldoende moet worden geacht, of dat aanvullende maatregelen dienen te worden verlangd van het hoogheemraadschap. De rechtbank acht het voldoende dat het hoogheemraadschap kenbaar heeft gemaakt naar bevind van zaken, al naar gelang de situatie, te zullen handelen bij het treffen van de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van blauwalg. De gronden van [eiser] treffen dan ook geen doel.
2.9 [eiser] betoogt dat, nu aan het onderliggende bestemmingsplan goedkeuring is onthouden de noodzakelijke basis aan het waterinrichtingsplan, te weten de mogelijkheid verdiepingen te realiseren, is komen te ontvallen. Hij stelt zich op het standpunt dat na vaststelling van het watergebiedsplan het uitsluitend mogelijk zal zijn de waterpeilen aan te passen en dat, met het ontbreken van het verdiepingenplan, geen wezenlijke ingrepen in de waterinrichting kunnen plaatsvinden.
2.10 Nu [eiser] met deze beroepsgrond betoogt dat bepaalde maatregelen van het waterinrichtingsplan niet tot uitvoer zullen kunnen worden gebracht acht de rechtbank, anders dan verweerder, deze grond te zijn gericht tegen het waterinrichtingsplan.
De verdiepingen worden in het waterinrichtingsplan als gegeven beschouwd, maar maken daarvan geen deel uit. Uitvoering zal, zoals het hoogheemraadschap ter zitting heeft toegelicht, echter niet door middel van verdiepingen worden uitgevoerd, maar met een alternatief. [eiser] heeft zijn stelling dat wezenlijke ingrepen van het waterinrichtingsplan niet kunnen worden gerealiseerd niet nader onderbouwd. Verweerder heeft deze echter, onder verwijzing naar het waterinrichtingsplan, gericht weersproken. Slechts één maatregel in het waterinrichtingsplan is afhankelijk gesteld van de verdiepingen, te weten KRW4 betreffende het afvangen van brasem. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding [eiser] te volgen in zijn betoog.
2.11 Ook de hoge fosfaatbelasting is een knelpunt met betrekking tot de waterinrichting. In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, is dit probleem niet alleen aan de orde in het kader van peilbesluiten maar ook bij het onderhavige waterinrichtingsplan, aldus [eiser].
2.12 Deze stelling is door [eiser] niet nader onderbouwd. Uit het waterinrichtingsplan blijkt dat het hoogheemraadschap de fosfaatconcentratie heeft betrokken bij de vaststelling van het pakket van maatregelen en voorts dat dit geheel van maatregelen verbetering van de waterkwaliteit beoogt, waaronder vermindering van de fosfaatconcentratie. De rechtbank volgt [eiser] dan ook niet in zijn betoog.
2.13 De rechtbank volgt [eiser] voorts niet in zijn betoog dat in het waterinrichtingsplan ten onrechte geen rekening is gehouden met de belasting van lozingen via het straatriool, die neerslag maar ook verontreiniging afkomstig van de openbare weg bevatten. Niet valt, zonder nadere motivering, in te zien dat een en ander in het waterinrichtingsplan een plek zou dienen te krijgen.
2.14 Ook het betoog van [eiser] dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de aanpak van de woekerplant Cacomba (de waterpest) volgt de rechtbank niet. Maatregel KRW10 behelst de bestrijding van exoten. [eiser] heeft betoogd, maar niet onderbouwd dat deze maatregel niet afdoende is. De rechtbank gaat ervan uit dat het hoogheemraadschap zich overeenkomstig evengenoemde maatregel zal inspannen.
2.15 [eiser] betoogt dat verweerder in administratief beroep ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat, reeds nu het verdiepingsplan geen doorgang vindt, uitvoering van de maatregelen van het waterinrichtingsplan illusoir wordt.
2.16 Verweerder heeft het beroep van [eiser] (volledig) niet-ontvankelijk verklaard en daaraan de overweging ten grondslag gelegd dat de beroepsgrond betrekking heeft op de goedkeuring van peilbesluiten en niet op het waterinrichtingsplan. Daargelaten of de door [eiser] ingebrachte beroepsgrond al dan niet het waterinrichtingsplan betreft, kan de inhoud van een beroepsgrond niet in de weg staan aan de beoordeling daarvan indien eiser aangemerkt dient te worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook overigens geen sprake is van een niet-ontvankelijk beroep. Gelet hierop heeft verweerder het beroep van [eiser] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [eiser] is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkverklaring [eiser], dient te worden vernietigd.
2.17 Indien een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, onder meer door te bezien of er aanleiding is om zelf in de zaak te voorzien.
2.18 De rechtbank ziet aanleiding in dit geval met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dat doende verklaart de rechtbank het administratief beroep van [eiser] ontvankelijk en ongegrond. Redengevend voor het oordeel dat het administratief beroep ongegrond is, is gelegen in het feit dat de inhoudelijke gronden die [eiser] aanvoert hetzelfde luiden als de gronden die [eiser] heeft aangevoerd ten aanzien van het belang van de verdiepingen. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 2.10 reeds heeft overwogen, treft deze grond geen doel.
2.19 [eiser] en anderen verzetten zich tegen de verwijdering van dam D10. [naam] kan hierdoor zijn land niet meer bereiken en het land van [eiser] en
[eiser] komt hierdoor onder water te staan. Zij stellen voorts schade te zullen ondervinden als gevolg van de verbreding van de wateraanvoer met 0.5 meter, over een lengte van 700 meter, waardoor grond en mestplaatsingsruimte verloren gaat.
2.20 Verweerder heeft opgemerkt pas nu bekend te worden met de klacht ten aanzien van de toegankelijkheid van het perceel via de dam. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat als de dam noodzakelijk is om toegang te krijgen tot het perceel er nieuwe dammen zullen worden aangelegd, of bestaande dammen watervoerend zullen worden gemaakt, een en ander ter behoud van de bereikbaarheid. De rechtbank is niet gebleken dat eisers zich hierin niet kunnen vinden.
2.21 Ten aanzien van de verbreding van de wateraanvoer heeft verweerder gesteld dat verdieping van de wateraanvoer geen mogelijkheid is nu de benodigde verdieping veel verder zou moeten gaan dan de keur toelaat. Het verbreden van de wateraanvoer is dan ook de enige mogelijkheid.
2.22 Gelet op het vorenstaande heeft het hoogheemraadschap alles afwegende in redelijkheid kunnen komen tot de keuze van verbreding van de watergang. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het hoogheemraadschap heeft aangegeven voorafgaand aan de verbreding de benodigde grond te zullen compenseren op basis van taxatie. Ook heeft verweerder verwezen naar de regeling nadeelcompensatie van het hoogheemraadschap.
2.23 De conclusie is dat de beroepsgronden van eisers geen doel treffen en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de administratieve beroepen van eisers tegen het waterinrichtingsplan ongegrond zijn. De beroepen zijn ongegrond.
2.24 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep van [eiser], voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van zijn administratief beroep, gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 2 juli 2010, voor zover daarbij het administratief beroep van [eiser] niet-ontvankelijk is verklaard;
3.3 verklaart het door [eiser] ingestelde administratief beroep ontvankelijk en ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
3.4 draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op het betaalde griffierecht van € 150,-- aan [eiser] te vergoeden;
3.5 verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel en mr.drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.