ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4366

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/237, AWB 11/238 & AWB 11/239
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing proceskostenvergoeding in bezwaar bij indicatiestelling zorg

In deze zaak hebben eisers, bewoners van ADL-woningen, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van proceskostenvergoeding in de bezwaarfase door verweerder, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerder niet als samenhangende zaken kunnen worden beschouwd, omdat de indicatiestellingen voor zorg per eiser uniek zijn en niet gebaseerd op een overeenkomend feitencomplex. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers recht hadden op vergoeding van de proceskosten die zij hebben gemaakt door het inschakelen van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de bestreden besluiten gedeeltelijk vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep. De totale kosten in bezwaar zijn vastgesteld op € 2.622,- en de kosten in beroep op € 874,-. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel op 11 mei 2011.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11- 237, AWB 11 - 238 en AWB 11 - 239
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2011
in de zaken van:
[naam eiser 1] (AWB 11- 237),
wonende te [woonplaats],
[naam eiser 2] (AWB 11- 238),
wonende te [woonplaats],
[naam eiser 3] (AWB 11- 239),
wonende te [woonplaats],
gezamenlijk eisers,
gemachtigde mr. L. Stové,
tegen:
de Raad van bestuur van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij indicatiebesluiten van 7 januari 2010, 11 februari 2010 en 25 januari 2010 (de primaire besluiten) heeft verweerder respectievelijk [naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam eiser 3] laten weten dat zij in aanmerking komen voor bepaalde vormen van zorg tot een bepaalde klassering.
Tegen deze besluiten hebben eisers ieder voor zich bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 9 december 2010, 13 december 2010 en 6 december 2010 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van respectievelijk [naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam eiser 3] deels ongegrond verklaard en in elk van de zaken meer uren zorg toegekend dan in de primaire indicatiebesluiten. Verweerder heeft vergoeding van proceskosten in bezwaar in elk van de drie bestreden besluiten afgewezen in verband met samenhang van de zaken.
Tegen deze besluiten hebben eisers ieder voor zich en uitsluitend in verband met de afwijzing van de proceskostenvergoeding beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 29 april 2011, alwaar voornoemde gemachtigde van eisers is verschenen, vergezeld van mw. [naam] (werkzaam bij de Stichting Fokus). Eisers zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. E.J.M. Raaijmakers.
2. Overwegingen
2.1 Eisers zijn bewoners van zogenoemde ADL-woningen, waarbij ADL staat voor Actviteiten van het Dagelijks Leven. Een ADL-woning is een woning die is bedoeld voor iemand met een zware lichamelijke handicap. Een ADL-woning maakt deel uit van een ADL-cluster, zijnde een aantal bij elkaar horende ADL-woningen. Een ADL-cluster kent een ADL-unit, van waaruit op oproep ADL-assistentie kan worden verleend. Op grond van de Regeling subsidies AWBZ (RsA) wordt aan aanbieders van ADL-assistentie subsidie verstrekt. Per 1 januari 2012 zal deze subsidieregeling worden beëindigd. In verband daarmee heeft het CIZ van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de opdracht gekregen bewoners van ADL-clusters te herindiceren.
2.2 Verweerder heeft [naam eiser 1] op 7 januari 2010 een indicatiebesluit toegezonden, waarin zij (voor de periode vanaf 1 januari 2012) is geïndiceerd voor de functies Begeleiding individueel klasse 2 en Persoonlijke verzorging klasse 7. In bezwaar is namens eiseres aangevoerd dat voor deze functies minder uren zijn geïndiceerd dan eiseres nodig heeft. In het bestreden besluit van 9 december 2010 heeft verweerder de toegekende functie Begeleiding individueel verhoogd naar klasse 4 en de functie Persoonlijke Verzorging naar klasse 8.
2.3 Verweerder heeft [naam eiser 2] op 11 februari 2010 een indicatiebesluit toegezonden, waarin hij (voor de periode vanaf 1 januari 2012) is geïndiceerd voor Begeleiding individueel klasse 1 en Persoonlijke verzorging klasse 8. In bezwaar is namens eiser aangevoerd dat voor deze functies minder uren zijn geïndiceerd dan eiser nodig heeft. In het bestreden besluit van 13 december 2010 heeft verweerder de toegekende functie Begeleiding individueel verhoogd naar klasse 3 en de functie Persoonlijke verzorging naar klasse 8 met 8 additionele uren.
2.4 Verweerder heeft [naam eiser 3] op 25 januari 2010 een indicatiebesluit toegezonden, waarin hij (voor de periode vanaf 1 januari 2012) is geïndiceerd voor Begeleiding individueel klasse 2 en Persoonlijke verzorging klasse 8. In bezwaar is namens eiser aangevoerd dat voor de functie Persoonlijke verzorging minder uren zijn geïndiceerd dan eiser nodig heeft. In het bestreden besluit van 6 december 2010 heeft verweerder de toegekende functie Persoonlijke verzorging verhoogd naar klasse 8 met 8 additionele uren en de functie Begeleiding individueel naar klasse 4.
2.5 De bestreden besluiten berusten - voor wat betreft de afwijzing van een proceskostenvergoeding in bezwaar - op het volgende standpunt. De onderhavige zaken zijn samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de vaststelling van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand worden deze zaken derhalve beschouwd als één zaak (wegingsfactor 1). Bij vier of meer samenhangende zaken bedraagt de wegingsfactor 1,5. Aangezien in een aantal andere - thans niet aan de orde zijnde - samenhangende zaken reeds proceskosten in bezwaar zijn toegekend, worden in deze zaken geen proceskosten in bezwaar meer toegekend.
2.6 De gemachtigde van eisers heeft aangevoerd dat geen sprake is van samenhangende zaken en dat in elk van de onderhavige drie zaken afzonderlijk de proceskosten in bezwaar vergoed hadden moeten worden.
2.7 Verweerder heeft bij verweerschrift en ter zitting de afwijzing van proceskosten in bezwaar als volgt toegelicht. Aan alle vereisten om te kunnen spreken van samenhangende zaken is voldaan. Zo zijn de primaire besluiten nagenoeg identiek, omdat zij alle tot stand zijn gekomen op basis van hetzelfde principe, namelijk aan de hand van telkens dezelfde lijst, waarin voor uiteenlopende medische beperkingen normtijden voor verschillende zorgfuncties worden geformuleerd. Dat aan eisers - in soort of gradatie - verschillende zorgfuncties zijn toegekend, is slechts het gevolg van het feit dat de medische situatie van elke eiser anders is. Voorts had de gemachtigde van eisers in elk van de bezwaarprocedures kunnen volstaan met nagenoeg identieke werkzaamheden. De bezwaarschriften berusten reeds op hetzelfde hoofdargument (onvoldoende omvang van de zorg) en zijn qua opbouw en systematiek identiek. De gemachtigde had in elke zaak vervolgens kunnen volstaan met de identieke beroepsgrond dat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat afgeweken had moeten worden van de gehanteerde normtijden. Verweerder zou in dat geval in elke zaak tot een medisch onderzoek en een volledige heroverweging zijn overgegaan. De gemachtigde heeft derhalve in de bezwaarschriften niet hoeven ingaan op de specifieke medische situatie van de afzonderlijke eisers en de vraag welke zorgindicatie daaraan gekoppeld dient te worden.
Deze werkzaamheden komen ook op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Het was redelijkerwijs niet noodzakelijk om voor deze werkzaamheden juridische bijstand in te schakelen. Deze werkzaamheden vergen geen juridische kennis. Eisers hadden hun medische situatie en de gewenste zorgindicatie ook zonder tussenkomst van een gemachtigde aan verweerder kenbaar kunnen maken. De gemachtigde had de bezwaarschriften ook beknopter kunnen houden, bijvoorbeeld door te werken met modelformulieren, aldus verweerder. Verweerder heeft zich voorts, voor zover de rechtbank hem tot vergoeding van de kosten van eisers in bezwaar zou veroordelen, op het standpunt gesteld dat het gewicht van de zaken zeer licht is, hetgeen overeenkomt met wegingsfactor 0,25.
De rechtbank overweegt als volgt.
Proceskosten in bezwaar
2.8 Met betrekking tot de vraag of sprake is van samenhangende zaken overweegt de rechtbank ten eerste als volgt.
2.9 Het toetsingskader volgt uit het Bpb. Artikel 2, eerste lid en onder a, van het Bpb bepaalt - kort gezegd - dat bij de beslissing op bezwaar het bedrag aan te vergoeden kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand wordt vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage van het Bpb opgenomen tarief. Artikel 3, eerste lid, van het Bpb bepaalt dat samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a worden beschouwd als één zaak. Het tweede lid van artikel 3 geeft de definitie van samenhangende zaken. Dit zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
2.10 Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van samenhangende zaken. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat er slechts sprake kan zijn van samenhang als de besluiten zijn gebaseerd op een overeenkomend feitencomplex (zie bijvoorbeeld de uitspaken van de Raad van 20 mei 1996, LJN ZB6152, en 28 april 2005, LJN: AT5530). Van deze situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Een indicatiestelling voor zorg is een besluit dat naar zijn aard vraagt om een toetsing van relevante (medische) feiten in het individuele geval. Een dergelijke individuele beoordeling sluit uit dat van samenhang kan worden gesproken. De omstandigheid dat de voor elke eiser unieke medische situatie telkens is beoordeeld aan de hand van dezelfde lijst waarin voor uiteenlopende medische beperkingen normtijden voor verschillende zorgfuncties worden geformuleerd, maakt niet dat sprake is van nagenoeg identieke besluiten.
2.11 Nu de primaire besluiten niet (nagenoeg) identiek zijn, kon de gemachtigde van eisers in de verschillende bezwaarprocedures ook niet volstaan met (nagenoeg) identieke werkzaamheden. Uit de bezwaarschriften blijkt dat de gemachtigde van eisers dat ook niet heeft gedaan. Wat betreft de opbouw vertonen de bezwaarschriften weliswaar grote overeenkomsten, maar de motivering in de bezwaarschriften is toegespitst op de medische situatie van de drie afzonderlijke eisers. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de gemachtigde van eisers in de verschillende bezwaarprocedures had kunnen volstaan met de identieke beroepsgrond dat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er afgeweken had moeten worden van de normtijden. Reeds dan zou verweerder tot nieuw medisch onderzoek en een volledige heroverweging zijn overgegaan, aldus verweerder. Ten tijde van het indienen van de bezwaarschriften had verweerder nog niet aan (de gemachtigde van) eisers laten weten dat volstaan kon worden met een dergelijk summier bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eisers - gelet op artikel 6:5, eerste lid, onder d van de Awb, waarin staat dat een bezwaarschrift gronden dient te bevatten - mogen veronderstellen dat verweerder het bezwaar niet in behandeling zou nemen op grond van de enkele, niet toegelichte stelling dat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er afgeweken had moeten worden van de normtijden, althans dat verweerder op grond van deze enkele stelling niet tot een volledige heroverweging zou overgaan. De gemachtigde van eisers heeft mogen veronderstellen dat voor de situatie van elke eiser afzonderlijk duidelijk gemaakt diende te worden op welke punten de betreffende eiser zich niet in het op hem of haar toegesneden besluit kan vinden en wat daarvoor de redenen zijn.
2.12 De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers de kosten die zij gemaakt hebben door het inroepen van rechtsbijstand redelijkerwijs hebben moeten maken, zoals bedoeld in artikel 7:15 Awb. Naar ook verweerder ter zitting heeft aangegeven stond het eisers immers vrij rechtsbijstand in te roepen, omdat het voor ieder van hen om een belangrijke kwestie ging. Reeds hierom dienen de kosten voor de verleende rechtsbijstand forfaitair te worden vergoed. De omstandigheid dat de onderbouwing die de gemachtigde van eisers van elk bezwaar afzonderlijk heeft gegeven geen juridische kennis vergt, laat onverlet dat het gaat om werkzaamheden die zich kwalificeren als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een juridische procedure. De omstandigheid dat de gemachtigde van eisers haar werkzaamheden mogelijk beperkter had kunnen houden door te werken met modelformulieren komt geen betekenis toe. De vergoeding van de kosten van rechtsbijstand is immers gefixeerd door het forfaitaire stelsel.
2.13 Uit voorgaande volgt dat de bezwaarprocedures van de onderhavige drie zaken niet als samenhangende zaken kunnen worden aangemerkt en dat niet als onredelijk kan worden aangemerkt dat eisers kosten hebben gemaakt door het inroepen van rechtshulp. Verweerder heeft dan ook niet op deze gronden vergoeding van proceskosten in bezwaar kunnen weigeren. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten dienen - voor zover deze betrekking hebben op de weigering van vergoeding van proceskosten - wegens strijd met artikel 7:15 van de Awb te worden vernietigd. Andere redenen om niet voor elke bezwaarprocedure afzonderlijk proceskosten toe te kennen zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank zal derhalve zelf met toepassing van artikel 8:74, vierde lid, van de Awb in de zaak voorzien. Verweerder zal inzake elk van de drie onderhavige procedures worden veroordeeld voor de in bezwaar gemaakte proceskosten. Tussen partijen is niet in geschil dat in elk van de drie zaken in de bezwaarfase 2 proceshandelingen zijn verricht in de zin van het Bpb. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gewicht van de zaken zeer licht is, omdat de gemachtigde van eisers telkens dezelfde handelingen heeft kunnen verrichten. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de gemachtigde van eisers niet heeft kunnen - en ook niet heeft - volstaan met identieke werkzaamheden. De rechtbank stelt het gewicht van de zaak derhalve vast op “gemiddeld”, hetgeen overeenkomst met wegingsfactor 1. Gelet op voorgaande worden de kosten in bezwaar in elk van de drie procedures begroot op € 874,- (forfaitaire vergoeding: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting), derhalve in totaal € 2.622,-.
Proceskosten in beroep
2.14 Nu de bestreden besluiten gedeeltelijk worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding verweerder ook te veroordelen in de proceskosten in beroep. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige drie beroepsprocedures - anders dan in de voorafgaande bezwaarprocedures - wel samenhangende zaken betreffen. Tegen de bestreden besluiten is uitsluitend voor wat betreft de afwijzing van de proceskosten in bezwaar beroep ingesteld. De bestreden besluiten - en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen - zijn op deze onderdelen identiek. De werkzaamheden van de gemachtigde van eisers in de onderhavige drie beroepsprocedures zijn eveneens identiek. Voor de vaststelling van proceskosten in beroep dienen de onderhavige drie zaken derhalve te worden beschouwd als één zaak. De proceskosten in beroep zijn derhalve begroot op € 874,- (forfaitaire vergoeding: 1 punt voor het indien van een beroepsschrift en 1 punt voor het bijwonen van een zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze betrekking hebben op de proceskostenvergoeding;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in bezwaar tot een bedrag van (3x € 874,-, derhalve) in totaal € 2.622,-;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van in totaal € 874,-;
3.6 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,- per eiser, aan ieder van hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in tegenwoordigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.