zaaknummer: AWB 10 - 5308
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 april 2011
[naam eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde: mr. G.B.A. Bol,
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Op 14 juli 2008 heeft eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) - in verband met zijn rolstoelafhankelijkheid - bij verweerder een aanvraag ingediend voor een aantal aanpassingen aan zijn woning, te weten aanpassing aan de badkamer en het aanbrengen van elektrische deuropeners en drempelhellingen in het algemene gedeelte van het appartementencomplex.
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij is geïndiceerd voor een rolstoelwoning.
Bij brief van 9 maart 2009 heeft verweerder aan eiser medegedeeld bereid te zijn het besluit van 2 oktober 2008 te laten vervallen en bereid te zijn eiser tegemoet te komen in de aanpassing van de badkamer, indien de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex van eiser het complex gaat voorzien van elektrische deuropeners en drempelhellingen.
Bij brief van 29 juni 2009 heeft verweerder aan eiser medegedeeld het besluit van 2 oktober 2008 te handhaven, maar de situatie van eiser opnieuw te beoordelen indien de VvE gebruik maakt van de "opplusregeling" teneinde elektrische deuropeners en drempelhellingen aan te brengen.
Tegen de brief van 29 juni 2009 heeft eiser op 22 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft verweerder - met overname van het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften - geoordeeld dat op de aanvraag van 14 juli 2008 nog niet is beslist en dat het bezwaarschrift van 29 juni 2009 dient te worden aangemerkt als gericht tegen het niet nemen van een besluit, dan wel gericht tegen een
schriftelijke weigering een besluit te nemen. In het besluit van 26 augustus 2010 kent verweerder aan eiser vervolgens een woonvoorziening toe die bestaat uit het plaatsen van een viertal elektrische deuropeners in de gemeenschappelijke ruimte van het appartementencomplex.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 oktober 2010, aangevuld bij brieven van 19 november 2010 en 22 december 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voorts aanvullingen op het verweerschrift ingediend bij brief van 30 november 2010.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 januari 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G.B.A. Bol. Verweerder is vertegenwoordigd door G.P. van den Broek en C.E. Engel, beiden werkzaam bij de gemeente Purmerend.
De rechtbank heeft ter zitting van 27 januari 2011 het onderzoek geschorst. Verweerder heeft op 3 februari 2011 en 11 maart 2011 nadere stukken ingezonden. Eiser heeft op 16 februari 2011 nadere stukken ingezonden.
De rechtbank heeft vervolgens - nadat gebleken was dat partijen instemden met het afdoen van de zaak zonder het houden van een nadere zitting - het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2.1 Naar aanleiding van de aanvraag van eiser van 9 juli 2008 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 26 september 2008 een advies uitgebracht. De conclusie van dit advies luidt dat eiser niet meer in staat is te lopen en rolstoelgebonden is voor het verplaatsen over loopafstanden binnen en buiten het huis. Geadviseerd wordt aanpassing van de woning met betrekking tot toegang, entree, toilet en natte cel opdat eiser adequaat gebruik kan maken van de woning. Verhuizing naar een rolstoelgeschikte woning is echter een voorliggende voorziening, aldus het advies. Verweerder heeft vervolgens voormeld besluit van 2 oktober 2008 genomen.
2.2 Op 3 maart 2009 heeft verweerder een huisbezoek gebracht aan eiser. Daarbij is de wens van eiser ter sprake gekomen om in de woning te kunnen blijven wonen. Eiser heeft in dit gesprek aangegeven in overleg met zijn huisarts voorlopig af te zien van verhuizen. Voorts komt in dit gesprek aan de orde dat de VvE een subsidieaanvraag voor een "opplusregeling" heeft ingediend. Deze aanvraag heeft betrekking op het aanbrengen van elektrische deuropeners in de gemeenschappelijke ruimte van het wooncomplex. Verweerder heeft eiser vervolgens voormelde brief van 9 maart 2009 gestuurd.
2.3 Op 25 mei 2009 vindt wederom een gesprek plaats tussen eiser en verweerder. Bij brief van 3 juni 2009 laat eiser aan verweerder het volgende weten. Drempelhellingen zijn door de VvE gerealiseerd. Elektrische deuropeners dienen door verweerder te worden verstrekt op de grond van de Wmo. De badkamer zal worden verbouwd conform de aanwijzingen in het verslag van het huisbezoek van 3 maart 2009, aldus eiser. In voormelde brief van 29 juni 2009 reageert verweerder op de brief van eiser van 3 juni 2009.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van eiser in bezwaar.
2.4 Allereerst dient te worden beoordeeld of verweerder eiser terecht ontvankelijk heeft geacht in zijn bezwaar. Verweerder heeft op 14 juli 2008 een aanvraag van eiser ontvangen voor een aantal woningaanpassingen in verband met zijn rolstoelafhankelijkheid. Verweerder heeft bij besluit van 2 oktober 2008 een indicatie voor een rolstoelwoning aan eiser afgegeven. Verweerder heeft met het besluit van 2 oktober 2008 een (impliciet) afwijzende beschikking gegeven op de aanvraag. Eiser heeft vervolgens eerst op 22 juli 2009 - en derhalve niet binnen volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende bezwaartermijn van zes weken - bezwaar gemaakt. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft de niet-ontvankelijkheidverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift echter achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van deze situatie is in het onderhavige geval om de volgende reden sprake.
2.5 In de afgegeven indicatie voor een rolstoelwoning van 2 oktober 2008 wordt - met uitzondering van de zinsnede dat woningaanpassing slechts een gedeelte van de problemen van eiser oplost - niet gerefereerd aan de aanvraag van eiser tot aanpassing van zijn eigen woning. Het lag op de weg van verweerder om expliciet duidelijk te maken dat met het besluit van 2 oktober 2008 een beslissing werd gegeven op de aanvraag tot woningaanpassing. Niet valt uit te sluiten dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat de voorrangsindicatie voor een rolstoelwoning een separate beslissing betrof die geen verband hield met zijn aanvraag tot woningaanpassing en dat op zijn aanvraag derhalve nog een besluit diende te volgen.
2.6 Verweerder heeft, na diverse gesprekken en correspondentie met eiser, eerst in een brief van 29 juni 2009 - op zichzelf geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb - expliciet aan eiser duidelijk gemaakt dat de indicatie voor een rolstoelwoning van 2 oktober 2008 een besluit betrof op de aanvraag van eiser tot woningaanpassing. Naar aanleiding van - en met verwijzing naar - deze brief heeft eiser op 22 juli 2009 bezwaar gemaakt. Gelet op voorgaande kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest ten aanzien van het niet tijdig instellen van bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2008. Verweerder heeft eiser derhalve terecht - zij het op andere gronden - ontvankelijk geacht in het bezwaar.
Beoordeling bestreden besluit van 26 augustus 2008.
2.7 Het bestreden besluit van 26 augustus 2010 berust op het volgende standpunt. Eiser ondervond ten tijde van zijn aanvraag beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie als gevolg van zijn rolstoelgebondenheid. De Wmo verplicht verweerder om voorzieningen aan eiser te bieden ter compensatie van deze beperkingen teneinde hem in staat te stellen een huishouden te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2007 (de Verordening) bepaalt dat een betrokkene pas in aanmerking komt voor aanpassing van de woning, als verhuizing naar een geschikte woning niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is (het verhuisprimaat). Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) blijkt dat met toepassing van het verhuisprimaat onder omstandigheden kan worden voldaan aan de compensatieplicht. Ter beoordeling van de vraag of toepassing van het verhuisprimaat voldoende compensatie biedt dient een belangenafweging plaats te vinden. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Purmerend 2010 (de Beleidsregels) formuleren een aantal factoren waarmee rekening moet worden gehouden in deze belangenafweging. Voorts vermelden de Beleidsregels dat van het verhuisprimaat kan worden afgeweken indien de totale kosten voor aanpassingen die de woning langdurig geschikt maken minder dan € 7.500,- bedragen, mits voldaan is aan een aantal voorwaarden. Verweerder heeft in het primaire besluit van 2 oktober 2008 het verhuisprimaat toegepast. In de bezwaarfase is duidelijk geworden dat eiser de door hem gevraagde woningaanpassingen - op de elektrische deuropeners na - inmiddels zelf heeft laten aanbrengen. De drempelhellingen zijn aangelegd op kosten van de VvE van het complex waar eiser woont. Eiser heeft aangegeven dat hij voor de kosten van de reeds aangebrachte aanpassing van de badkamer geen beroep meer doet op de Wmo. De aanvraag van eiser van 14 juli 2008 ziet derhalve nog slechts op de elektrische deuropeners. De kosten voor het realiseren daarvan bedragen volgens eiser € 5.250,- en blijven derhalve onder de grens van € 7.500,- zoals genoemd in de Beleidsregels. Als gevolg daarvan, mede gelet op het feit dat de woning van eiser na plaatsing van elektrische deuropeners voldoet aan de woonbehoefte van eiser en nu niet is gebleken dat eiser op korte termijn een geschikte woning kan worden aangeboden, wordt afgeweken van het verhuisprimaat en wordt aan eiser een woonvoorziening in de vorm van elektrische deuropeners verstrekt, aldus verweerder.
2.8 Eiser heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd. Eiser heeft inmiddels zelf de badkamer aan laten passen, maar hij heeft nimmer afstand gedaan van zijn aanspraak op vergoeding van de kosten daarvan op grond van de Wmo. Verweerder heeft door middel van de brief van 9 maart 2009 het verhuisprimaat (zoals opgelegd bij besluit van 2 oktober 2008) niet langer gehandhaafd. Verweerder kan daar niet op terugkomen. Wet- en regelgeving sluiten bovendien uit dat in het onderhavige geval een verhuisprimaat aan eiser wordt tegengeworpen. Aangezien geen sprake is van een verhuisprimaat, heeft eiser er op mogen vertrouwen dat de benodigde aanpassingen in zijn woning vergoed zouden worden op grond van de Wmo, aldus eiser.
2.9 In geschil is of de kosten van verbouwing van de badkamer op grond van de Wmo aan eiser vergoed dienen te worden. De aanvraag van eiser ziet ook op drempelhellingen en elektrische deuropeners in het appartementencomplex waar eiser woont. Naar de rechtbank (gelet op gedingstuk 1.53) begrijpt zijn de drempelhellingen aangelegd op kosten van VvE van het appartementencomplex en is de aanvraag van eiser in zoverre niet langer aan de orde. De kosten voor het aanbrengen van elektrische deuropeners heeft verweerder in het bestreden besluit aan eiser vergoed. Met betrekking tot de door verweerder afgewezen vergoeding van de verbouwingskosten van de badkamer overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat eiser afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op vergoeding van deze kosten. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat eiser verscheidene malen aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij de badkamer zelf gaat aanpassen. Dit voornemen heeft eiser ook uitgevoerd. Eiser heeft naderhand - tijdens de hoorzitting op 31 mei 2010 - verklaard dat hij zelf al € 14.000,- heeft geïnvesteerd. Uit deze gang van zaken kan echter niet worden opgemaakt dat eiser niet langer aanspraak maakt op vergoeding van de verbouwingskosten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser (in een brief van 3 juni 2009) heeft aangegeven dat de badkamer wordt aangepast volgens door verweerder verstrekte aanwijzingen. Als eiser zou hebben afgezien van deze vergoeding, dan ligt niet voor de hand dat eiser verweerder wenst mede te delen dat de aanpassing wordt uitgevoerd volgens door verweerder verstrekte aanwijzingen. Ook de door eiser geuite mededelingen dat hij de maandelijkse eigen bijdragen - die verplicht moeten worden betaald bij een woningaanpassing op grond van de Wmo - niet wenst te betalen, kan niet zonder meer zo worden begrepen dat eiser niet langer aanspraak maakt op de verbouwingskosten van de badkamer. Mogelijk heeft eiser weliswaar ook een aantal mededelingen gedaan aan verweerder die - gelet op de letterlijke tekst - impliceren dat eiser de kosten voor de badkamer voor eigen rekening neemt. Niet valt echter uit te sluiten dat eiser dergelijke mededelingen uit frustratie heeft geuit, zonder daadwerkelijk zijn aanspraak op vergoeding van de verbouwingskosten te willen laten varen. Niet gebleken is dat verweerder bij eiser naar aanleiding van één van zijn opmerkingen heeft geverifieerd of eiser zijn aanvraag voor vergoeding van de kosten van de aanpassing van de badkamer daadwerkelijk heeft willen intrekken.
2.10 Verweerder heeft de afwijzing van vergoeding van de verbouwingskosten van de badkamer in het bestreden besluit uitsluitend gebaseerd op de stelling dat eiser heeft afgezien van zijn aanspraak op vergoeding van deze kosten. Deze stelling is, gelet op voorgaande, niet houdbaar. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een draagkrachtige motivering en is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.11 Nu het bestreden besluit wordt vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn begroot op € 874,- (forfaitaire vergoeding: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
Inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de kosten van verbouwing van de badkamer.
2.12 De rechtbank heeft vervolgens te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven. Derhalve dient inhoudelijk te worden beoordeeld of eiser recht heeft op vergoeding van de verbouwingskosten van de badkamer. De rechtbank heeft de zitting van 27 januari 2011 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen hierover een standpunt in te nemen. Verweerder heeft in reactie daarop bij brief van 3 februari 2011 laten weten dat ook bij een inhoudelijk besluit de kosten voor verbouwing van de badkamer niet aan eiser vergoed worden. De reden hiervoor is - in de eerste plaats - dat de kosten voor het aanpassen van de badkamer én het aanbrengen van elektrische deuropeners de in de Beleidsregels genoemde grens van € 7.500,- zouden overschrijden en derhalve niet opwegen tegen het verhuisprimaat. Bij een inhoudelijke beoordeling dient derhalve - in plaats van vergoeding van de verbouwingskosten van de badkamer - uitvoering te worden gegeven aan het verhuisprimaat, aldus verweerder.
2.13 Met betrekking tot toepassing van het verhuisprimaat overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat verweerder - anders dan eiser stelt - geen toezegging heeft gedaan dat het verhuisprimaat jegens eiser niet zal worden toegepast. In meergenoemde brief van 9 maart 2009 - waar eiser zich in dit verband op beroept - heeft verweerder medegedeeld bereid te zijn het verhuisprimaat te laten vallen onder de voorwaarde dat de kosten voor het aanbrengen van elektrische deuropeners en drempelhellingen worden gedragen door de VvE van het appartementencomplex van eiser. Niet gebleken is dat voor wat betreft de elektrische deuropeners aan deze voorwaarde is voldaan. De beroepsgrond dat verweerder wegens een gedane toezegging het verhuisprimaat niet kan toepassen faalt derhalve. Overigens heeft verweerder medegedeeld in dat geval bereid te zijn eiser tegemoet te komen in de kosten voor aanpassing van de badkamer. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerder in dat geval alle verbouwingskosten van de badkamer aan eiser vergoedt.
2.14 Derhalve komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vraag of het in de Verordening neergelegde verhuisprimaat kan worden toegepast. Als uitgangspunt geldt dat artikel 4 van de Wmo verweerder verplicht om een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van de beperkingen van een betrokkene op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn aanvraag in verband met zijn rolstoelgebondenheid beperkingen ondervond met betrekking tot de toegang van zijn woning en het gebruik van zijn badkamer. Op verweerder rust de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie voor deze beperkingen kan gelden. Uit jurisprudentie van de Raad (zie de uitspraak van 9 december 2009, LJN: BK6971) volgt dat met toepassing van een verhuisprimaat onder omstandigheden kan worden voldaan aan de in de Wmo neergelegde compensatieplicht. Of het verhuisprimaat in een concreet geval adequate compensatie biedt, dient te worden beoordeeld op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de aanvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, zo volgt kort gezegd uit deze uitspraak. Dat een belangenafweging dient plaats te vinden ter beoordeling van de vraag of een verhuisprimaat kan worden toegepast, volgt ook uit de Beleidsregels. In de Beleidsregels wordt vooropgesteld dat moet worden beoordeeld of een geschikte - of met betrekkelijk lage investeringen geschikt te maken - woning beschikbaar is of naar verwachting binnen redelijke termijn beschikbaar zal zijn. Als verhuizing naar een geschikte woning binnen een redelijke termijn niet mogelijk is, dan dient volgens de Beleidsregels een woningaanpassing te worden verleend. In de Beleidsregels worden voorts de volgende factoren genoemd die in aanmerking moeten worden genomen bij de afweging tussen verhuizen en woningaanpassing: een kostenafweging, de snelheid waarmee het probleem kan worden opgelost, sociale omstandigheden en de mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Als de uitkomst van de belangenafweging is dat toepassing dient te worden gegeven aan het verhuisprimaat, dan kan van dit primaat nog worden afgeweken indien de totale kosten voor aanpassingen van de eigen woning minder dan € 7.500,- bedragen en aan een aantal aanvullende voorwaarden wordt voldaan, zo wordt in de Beleidsregels geformuleerd.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank heeft geen zorgvuldig onderzoek op basis van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval - zoals hiervoor bedoeld - plaatsgevonden naar de vraag of in het onderhavige geval toepassing kan worden gegeven aan het verhuisprimaat. In dit verband acht de rechtbank met name van belang dat (ten tijde van het bestreden besluit, maar ook thans) niet duidelijk is of binnen een redelijke termijn een geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning voor eiser beschikbaar komt. Deze onduidelijkheid wordt gevoed door de constatering in het advies van de commissie voor bezwaarschriften (gedingstuk 2.24, pagina 8) dat het niet mogelijk is gebleken om eiser binnen afzienbare tijd een voor hem geschikte woning aan te bieden. In het bestreden besluit heeft verweerder dit advies integraal overgenomen. Uit het dossier kan weliswaar worden opgemaakt dat er begin 2009 twee woningen aan eiser zijn aangeboden, maar verweerder erkent dat één van deze woningen niet geschikt was voor eiser en of de andere woning wel geschikt was, kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Indien op basis van een nog uit te voeren onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden geconcludeerd kan worden dat toepassing kan worden gegeven aan het verhuisprimaat, dan rijst vervolgens de vraag of van het verhuisprimaat kan worden afgeweken. Weliswaar overstijgen de kosten voor verbouwing van de badkamer én aanleg van elektrische deuropeners de in de beleidsregels gestelde maximumgrens van € 7.500,- om af te kunnen wijken van het verhuisprimaat, maar niet duidelijk is of in dat geval een oplossing kan worden bereikt door toekenning van € 7.500,- aan eiser, waarbij eiser het meerdere voor eigen rekening neemt.
2.16 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbouwingskosten van de badkamer ook niet vergoed kunnen worden, omdat eiser deze kosten heeft gemaakt voorafgaand aan het beschikken en verweerder aldus voor een voldongen feit is geplaatst. Op grond van de Verordening wordt een voorziening in een dergelijk geval niet toegekend. Van eiser had redelijkerwijs verwacht mogen worden dat hij zou wachten met het maken van de kosten totdat hij daarvoor toestemming had van verweerder, aldus verweerder. De rechtbank overweegt terzake dat deze weigeringsgrond op grond van de Verordening slechts op gaat als verweerder de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening niet meer kan beoordelen. Niet gebleken is dat verweerder deze beoordeling als gevolg van het feit dat de verbouwing reeds heeft plaatsgevonden niet meer kan maken. Zonder nader onderzoek op dit punt kan verweerder vergoeding van de verbouwingskosten derhalve niet zonder meer weigeren. Verweerder heeft ook gesteld dat hij op grond van artikel 4 van de Wmo rekening heeft te houden met de capaciteit van eiser om zelf in de kosten van het aanpassen van de badkamer te voorzien. Nu eiser klaarblijkelijk zelf deze kosten heeft kunnen dragen, komt eiser geen vergoeding toe, aldus verweerder. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiser de kosten voor het verbouwen van de badkamer weliswaar zelf heeft gedragen, maar dat niet duidelijk is welke financiële gevolgen dit voor hem heeft (gehad). Ook op deze grond heeft verweerder derhalve niet zonder nader onderzoek vergoeding van de verbouwingskosten kunnen weigeren.
2.17 Gelet op voorgaande is niet duidelijk of verweerder vergoeding van de verbouwingskosten van de badkamer heeft kunnen afwijzen. Er is dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De stelling in het bestreden besluit dat eiser zijn aanspraak op vergoeding van deze kosten heeft opgegeven is niet houdbaar. Op dit moment is niet duidelijk of vergoeding van deze kosten geweigerd kan worden op grond van een verhuisprimaat. Verweerder zal ter beoordeling van de vraag of toepassing kan worden gegeven aan een verhuisprimaat een nader onderzoek dienen te verrichten naar alle relevante feiten en omstandigheden van het geval, zoals bedoeld onder 2.14 en 2.15. Op dit moment is evenmin duidelijk of vergoeding van de verbouwingskosten geweigerd kan worden op de grond dat eiser deze kosten heeft gemaakt op een moment dat deze voorziening hem (nog) niet was toegewezen of op de grond dat eiser deze kosten zelf kan dragen. Ook naar de onder 2.16 genoemde omstandigheden dient derhalve nader onderzoek plaats te vinden door verweerder.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 26 augustus 2010;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiser;
3.5 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.6 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in tegenwoordigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.13 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.
zaaknummer: AWB 10 - 5308 8