ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ1430

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700512-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs in de periode van 2008 tot 2010

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA, in de periode van 1 september 2008 tot en met 25 juli 2010. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten van opzettelijke verkoop en bezit van deze middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van bevindingen vastgesteld dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode actief betrokken was bij de verkoop van cocaïne. Getuigen hebben verklaard dat zij regelmatig cocaïne bij de verdachte kochten en dat hij grote hoeveelheden drugs vervoerde. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de ernst van de feiten in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had een aanzienlijk aantal harddrugs in zijn bezit en zijn handelen heeft bijgedragen aan de gezondheidsrisico's voor gebruikers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met de bepaling dat de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700512-10
Uitspraakdatum: 30 maart 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 maart 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2008 tot en met 25 juli 2010 te Volendam, althans in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC/MDMA, zijnde cocaïne en/of XTC/MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Monnickendam, gemeente Waterland, hij hij opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer - ongeveer 19,12 gram cocaïne en/of - vijftien pillen XTC/MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC/MDMA, zijnde cocaïne en/of XTC/MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. De in beslaggenomen goederen dienen te worden verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van het navolgende.
Op 25 juli 2010 wordt verdachte als bestuurder van een auto te Monnickendam staande gehouden in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de snelheidsmeter van het voertuig ligt een stapeltje verfrommelde bankbiljetten van diverse waarde. Als verdachte uit het voertuig stapt, valt een witte sok met daarin een aantal goederen op de grond. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachte wel vaker drugs bij zich heeft en deze vervoert in een witte sok.(2) Bij een eerdere aanhouding op 17 juli 2010 bleek verdachte ook in het bezit van een sok met daarin wikkels met cocaïne.(3) Verbalisant voelt aan de sok, en voelt dat er pakketjes in zitten, die verbalisant herkent als zogenoemde ‘wikkels’ waar doorgaans cocaïne of speed in worden verpakt. Hierop wordt verdachte aangehouden. Bij zijn fouillering blijkt dat verdachte drie mobiele telefoons bij zich heeft en een hoeveelheid klein muntgeld.(4) De sok blijkt - onder meer - twaalf wikkels te bevatten met in totaal 9,22 gram cocaïne en een boterhamzakje met zeven witte brokken van in totaal 9,9 gram cocaïne.(5)
De mobiele telefoons van verdachte worden uitgelezen. Hierbij wordt een aantal sms’jes aangetroffen, afkomstig van een mobiel nummer dat in gebruik blijkt bij [afnemer] (hierna: [afnemer]), waaronder de volgende: ‘‘Heb je ook wiet mee maat”, “He [bijnaam] kan je op dorp komen over uur gr [voornaam afnemer] die goeie” en “Hij is weer toppie de beste haring tot nog toe maat ik bel je zo nog”. Voorts worden van een nummer dat in gebruik blijkt bij [afnemer 2] (hierna: [afnemer 2]) onder andere het volgende sms’je aangetroffen: “mag ik je nummer aan een maatje geven, is iedere keer goed voor een stuk of 5”.(6) Ook wordt een niet-verzonden bericht aangetroffen, dat luidt: “Ik heb weer topspul 24uur 7dagen per week afz [bijnaam]”.(7)
[afnemer] woont in Volendam. Hij heeft verdachte leren kennen op de Volendammer kermis in 2008 (de rechtbank begrijpt: begin september 2008), en haalde sindsdien elk weekend cocaïne bij verdachte.(8) Het eerste jaar dat [afnemer] bij verdachte kocht, ging hij naar Amsterdam, en het laatste jaar had verdachte een auto.(9) [afnemer] belde verdachte dan op en vroeg of hij langs kon komen, en verdachte belde hem op als hij Volendam inreed. Men kon grote hoeveelheden kopen bij verdachte: elke keer als verdachte cocaïne kwam afleveren, liet hij wel 2 à 3 ons zien. De laatste keer dat [afnemer] cocaïne bij verdachte afnam, was op 25 juli 2010.(10)
[afnemer 2] wist dat [afnemer 3] (hierna: [afnemer 3]) drugs gebruikte en deze koopt van een zekere ‘[bijnaam]’. Hij weet dat [bijnaam] een dealer is: hij was er zelf bij toen [bijnaam] aan [afnemer 3] drugs verkocht.(11) ‘[bijnaam]’ betreft verdachte.(12)
[afnemer 3], die in Volendam woont, kent verdachte als ‘[bijnaam 2]’(13) of ‘[bijnaam]’(14). Hij is ongeveer twee jaar geleden met [bijnaam] in contact gekomen. Hij heeft gedurende 6 tot 8 weken cocaïne bij verdachte afgenomen. Verdachte kwam de cocaïne dan brengen.(15) Voor 50 euro kreeg hij een wikkel met cocaïne van verdachte. Verdachte vervoerde grote hoeveelheden wikkels met cocaïne in zijn auto.(16)
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (dossierpagina 32-34);
• het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (eerste dossierpagina na 34);
• het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 juli 2010 (tweede en derde dossierpagina na 34);
• het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 augustus 2010, opgemaakt door ing. [naam deskundige], met zaaknummer 2010.08.11.019 (los in dossier).
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2008 tot en met 25 juli 2010 te Volendam, althans in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij op 25 juli 2010 te Monnickendam, gemeente Waterland, aanwezig heeft gehad ongeveer 19,12 gram cocaïne en vijftien pillen MDMA, zijnde cocaïne en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de hoofdstraf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich over een periode van bijna twee jaren schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Bij zijn aanhouding was verdachte in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne en MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens zijn strafblad in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Op 8 mei 2007 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank verdachte voor het dealen in harddrugs veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij kennelijk uit deze straf geen lering heeft getrokken en kort na het uitzitten van zijn straf zijn criminele handel weer heeft hervat. Ook ter terechtzitting heeft verdachte op geen enkele wijze blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat verdachte binnen de bewezen verklaarde periode drie maanden (van februari tot mei 2009) gedetineerd heeft gezeten, gedurende welke maanden - naar de rechtbank aanneemt - de handel heeft stilgelegen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geld en een aantal documenten, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het geld, dat aan verdachte toebehoort, door middel van het onder 1. bewezen verklaarde feit is verkregen, en dat dit feit met behulp van die documenten, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1 geld: 70 euro: 2 x 20; 2 x 10 en 2 x 5 euro
2 3 documenten met informatie, 58378
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2011.
Voetnoten:
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (dossierpagina 32-33).
3) Proces-verbaal van relaas d.d. 24 augustus 2010 (dossierpagina 8).
4) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (dossierpagina 32-34).
5) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (dossierpagina 34 midden, proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2010 (eerste dossierpagina na 34 en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 augustus 2010, opgemaakt door ing. [naam deskundige], met zaaknummer 2010.08.11.019 (los in dossier).
6) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2010 (dossierpagina 104-105).
7) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2010 (dossierpagina 103).
8) Proces-verbaal verhoor getuige [afnemer] d.d. 13 augustus 2010, dossierpagina 106-107.
9) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer] d.d. 24 januari 2011 bij de rechter-commissaris.
10) Proces-verbaal verhoor getuige [afnemer] d.d. 13 augustus 2010, dossierpagina 106-107.
11) Proces-verbaal verhoor getuige [afnemer 2] d.d. 20 augustus 2010, dossierpagina 109 en 111.
12) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 2] d.d. 10 maart 2011 bij de rechter-commissaris.
13) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 3] d.d. 10 maart 2011 bij de rechter-commissaris.
14) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 3] d.d. 23 september 2010 (los in dossier).
15) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 3] d.d. 10 maart 2011 bij de rechter-commissaris.
16) Proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 3] d.d. 23 september 2010 (los in dossier).