ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ1423

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801674-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 7 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 december 2010 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van tien maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,3 kilogram cocaïne. De rechtbank achtte de ontkenning van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de verklaringen van medeverdachte en de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook gelast dat in beslag genomen goederen aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801674-10
Uitspraakdatum: 7 april 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende op [adres buitenland],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard Alkmaar, locatie Amerswiel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen goederen worden teruggegeven aan verdachte.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte kwam op 19 december 2010 vanuit Aruba aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.(2) Verdachte was in het bezit van handbagage, te weten een rugtas, en ruimbagage, te weten een roltas. Na verwijdering van de inhoud van de rugtas, voelde de verbalisant dat de rugtas abnormaal zwaar aanvoelde. Daarnaast voelde de verbalisant in de binnenvoering van de rugtas, bestaande uit de tussenwand en achterwand, een verharding. De verbalisant heeft de voering opengesneden en zag hierachter een wit kleurig plastic pakket. Bij het maken van een opening met een fretboortje in dit pakket bleef, na terugtrekking van dat boortje, daaraan een witte stof kleven die qua kleur en samenstelling op cocaïne leek. De aangetroffen stof is getest. De uitslag gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mocht worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevatte. Ook de als ruimbagage door verdachte meegenomen roltas voelde na verwijdering van de kledingstukken abnormaal zwaar aan en vertoonde op het beeldscherm van de x-ray scan afwijkende beelden in de vorm van vierkante pakketten. Verdachte werd aangehouden en de rugzak en roltas werden in beslag genomen.(3) In de binnenvoering van het voorvak, de binnenwand en de achterwand van de rugtas werden drie pakketten aangetroffen. Het brutogewicht van de drie pakketten was 1428,9 gram.(4) In de binnenvoering van het voorvak, de binnenwand en de achterwand van de roltas werden drie pakketten aangetroffen. Het brutogewicht van de pakketten was 1995,7 gram.(5) De zes pakketten, ingeschreven onder de nummers AAAG7299NL, AAAG7300NL, AAAG7301NL (rugtas), AAAG6858NL, AAAG6859NL en AAAG6806NL (roltas), zijn geheel ingezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.(6) In het rapport heeft Ing. [naam deskundige] geconcludeerd dat alle zes pakketten in totaal ongeveer 1,3 kilogram cocaïne bevatten.(7) Op 19 december 2010 werd ook medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.(8) De ticketnummers van verdachte en [medeverdachte] waren opeenvolgend en beide tickets waren aangeschaft op 13 december 2010 bij Aries Tours.(9)
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris als getuige verklaard dat hij was benaderd om drugs naar Nederland te smokkelen waarbij hij met twee personen moest reizen, dat hij vervolgens verdachte heeft benaderd met dit voorstel en dat zij dit voorstel heeft aanvaard. [medeverdachte] heeft met geld van de organisatie beide tickets naar Nederland gekocht. De afspraak was dat verdachte de tassen mee zou nemen en dat [medeverdachte] haar in de gaten zou houden. [medeverdachte] heeft een paar dagen voor vertrek de rugtas en de roltas met cocaïne van de organisatie gekregen en deze aan verdachte overhandigd. Als het transport was gelukt, zouden [medeverdachte] en verdachte een beloning krijgen. Op Schiphol zou [medeverdachte] worden herkend aan de hoed die hij zou dragen.(10)
Verdachte heeft ontkend dat zij wist dat in de rugzak en roltas verdovende middelen zaten. Verdachte heeft verklaard dat zij het ticket als cadeau heeft gekregen van [medeverdachte], die zij in Oranjestad had leren kennen. Zij vertrouwde hem. Omdat verdachte niet over een koffer beschikte, heeft [medeverdachte] tassen voor haar geregeld. Verdachte heeft niets raars gevoeld aan de tassen. De raadsvrouw van verdachte heeft daarbij nog aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is, daar hij er belang bij heeft om verdachte te belasten en zo zichzelf vrij te pleiten. Verdachte dient volgens de raadsvrouw dan ook te worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijs voor het opzet op de invoer van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat de ontkenning van verdachte ongeloofwaardig is en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft tijdens de douanecontrole desgevraagd verklaard dat de rugtas van haar was en dat zij deze had gekocht in een winkel waar zij zelf werkzaam was. Later is gebleken dat zij deze tas van [medeverdachte] had gekregen, zoals [medeverdachte] en verdachte zelf (later) ook hebben verklaard. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring geven waarom zij, als zij inderdaad niet van de cocaïne afwist, niet direct de waarheid heeft verklaard op vragen van de douaneambtenaar over de rugzak. Voorts hebben zowel douaneambtenaren op Schiphol(11) als de verbalisanten die de bagage vervolgens hebben onderzocht(12) gevoeld dat de lege rugzak en lege roltas erg zwaar aanvoelden, en dat in de rugtas een verharding voelbaar was. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte van een onbekende veel oudere man, van wie zij zegt bijna niets te weten, zomaar als cadeau een reis naar Nederland krijgt en ook twee tassen ,die zij vervolgens zonder deze goed te controleren, meeneemt naar Nederland. Daarbij komt de reeds hierboven genoemde verklaring die [medeverdachte] als getuige in de zaak van verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, welke verklaring de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte, als betrouwbaar aanmerkt. [medeverdachte] belast met deze verklaring immers niet alleen verdachte, maar ook zichzelf, terwijl de cocaïne niet in zijn bagage is aangetroffen. Bovendien heeft [medeverdachte] deze verklaring in zijn latere verhoor bij de Koninklijke Marechaussee als verdachte ook herhaald.(13)
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat in de rugzak en roltas cocaïne zat. De rechtbank acht derhalve het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne bewezen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 19 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,3 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor standaard-drugskoeriers zoals deze in het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (“LOVS”) zijn overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat gelet jeugdige leeftijd van verdachte aanleiding bestaat om in geringe mate af te wijken van de straf die volgens genoemde oriëntatiepunten in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
6 1.00 stk. GSM-toestel Samsung
7 1.00 stk. Computer Hewlett Packard
8 1.00 stk. Adapter
9 1.00 stk. Sim-kaart
10 1.00 stk. Geheugenkaart
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Fortuin, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M.A. Richelle,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2011.
Mr. D.M.A. Richelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2) De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2011.
3) Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 december 2010 (dossierparagraaf 1.2).
4) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2010 (dossierparagraaf 1.1.4).
5) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2010 (dossierparagraaf 1.1.4).
6) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2010 (dossierparagraaf 1.1.4).
7) Het door Ing. [naam deskundige] opgestelde deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut met NFI zaaknummer 2011.01.05.011 d.d. 3 februari 2011.
8) Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 december 2010 (dossierparagraaf 2.1).
9) Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 december 2010 (dossierparagraaf 1.2).
10) Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 19 januari 2011.
11) Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 december 2010 (dossierparagraaf 1.1)
12) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2010 (dossierparagraaf 1.1.4)
13) Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 9 februari 2011 (dossierparagraaf 3.1)