RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer : 15/740924-10
Uitspraakdatum : 4 maart 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam.
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 23 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf, althans één of meer mobiele telefoon(s) en/of twee, althans één of meer bankpas(sen) en/of één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1000 euro) en/of twee, althans één laptop(s) en/of een horloge en/of een fotocamera en/of een aansteker en/of een papiertje met daarop een pincode geschreven, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slach[slachtoffer1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slach[slachtoffer1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slach[slachtoffer1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van vijf, althans één of meer mobiele telefoon(s) en/of twee, althans één of meer bankpas(sen) en/of één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1000 euro) en/of twee, althans één laptop(s) en/of een horloge en/of een fotocamera en/of een aansteker en/of een papiertje met daarop een pincode geschreven, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slach[slachtoffer1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 2] één- of meerma(a)l(en), met kracht, heeft/hebben gestompt en / of geslagen op / tegen het hoofd en / of elders op / tegen het lichaam, en / of
- die [slachtoffer 2], met kracht, met een vleeshamer, in elk geval een hard voorwerp, heeft/hebben geslagen op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam, en/of
- die [slachtoffer 2] heeft / hebben meegesleurd naar een gasfornuis en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft / hebben gebracht en/of gehouden boven dat in werking zijnde gasfornuis;
- die [slach[slachtoffer1] één- of meerma(a)l(en), met kracht, heeft/hebben gestompt en/of geslagen in/tegen het gezicht;
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge had (te weten een kaakhoek fractuur);
feit 2:
hij op of omstreeks 23 april 2010 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een pinautomaat (aan het stadhuisplein nr 12) een geldbedrag van tien Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas toebehorend aan die [slachtoffer 2] bankrekeningnummer.
2.Voorvragen
2.1.Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie om een drietal in onderlinge samenhang te beschouwen redenen niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Allereerst zijn de aanhouding van verdachte en de daarop volgende inverzekeringstelling onrechtmatig geweest. Verdachte is op 11 oktober 2010 door de rechtbank Den Haag vrijgesproken van een hem verweten Opiumfeit en onmiddellijk in vrijheid gesteld. Bij terugkeer in de Penitentiaire Inrichting werd hij echter vastgehouden, en pas in de loop van de ochtend van de volgende dag, 12 oktober 2010, voor de onderhavige feiten aangehouden en in verzekering gesteld. Voor de tussentijdse vrijheidsberoving bestond geen titel, hetgeen consequenties moet hebben voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in deze zaak.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging door het openbaar ministerie moedwillig in haar belangen is geschaad doordat de raadsman, toen hij op grond van de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een verzoekschrift had ingediend tot opheffing van de voorlopige hechtenis van zijn cliënt, pas zeer kort voor de behandeling van zijn verzoekschrift in raadkamer het aanvullend proces-verbaal ter hand gesteld kreeg, waarin de genoemde getuigenverhoren worden gefalsifieerd.
Ten slotte heeft de raadsman erop gewezen dat de officier van justitie hem kennelijk moedwillig eerst op 15 februari 2010 de processen-verbaal heeft toegezonden van de verklaringen die [slachtoffer1] en [slachtoffer 2] als getuigen op 10 december 2010 tegenover de rechter-commissaris in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben afgelegd, waardoor hij onvoldoende tijd heeft gehad de implicaties van deze verklaringen voor de strafzaak van zijn cliënt rustig te overdenken en eventuele (onderzoeks-)wensen nader te formuleren.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De gang van zaken rond de aanhouding van verdachte in de onderhavige zaak is gerelateerd in een proces-verbaal van aanvullend relaas (aanvullend dossier, pagina 3). Hieruit blijkt dat, toen verdachte op 11 oktober 2010 terugkeerde in de Penitentiaire Inrichting (PI), werd geconstateerd dat hij stond gesignaleerd voor aanhouding buiten heterdaad. Blijkens het proces-verbaal zijn door een medewerker van de PI diverse pogingen gedaan om die avond nog contact te krijgen met het onderzoeksteam en het openbaar ministerie te Haarlem. Dit is echter niet gelukt, waarna verdachte voor de nacht is ingesloten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aldus een nacht lang zonder rechtsgrond is vastgehouden, hetgeen schending oplevert van het habeas corpus zoals neergelegd in (onder andere) artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit vormt een onherstelbaar verzuim. De rechtbank is echter, anders dan de raadsman, van oordeel dat dit niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, nu niet kan worden geoordeeld dat door de geschetste gang van zaken (al dan niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte) aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank zal daarom volstaan met deze enkele constatering.
Ten aanzien van het aanvullend proces-verbaal dat is opgesteld naar aanleiding van de door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, heeft de officier van justitie toegelicht dat dit eerst zeer kort voor de behandeling in raadkamer van het door de raadsman van verdachte gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is gereedgekomen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank niet tekortgedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, waarbij zij opmerkt dat het tapgesprek van verdachte met zijn zuster op 25 april 2010, welk tapgesprek met name de verklaring van de genoemde getuigen lijkt te weerspreken (aanvullend dossier, pagina AD17/A394), reeds langere tijd deel uitmaakte van het dossier (pagina A257).
Ten aanzien van de late verzending van de verklaringen van de beide aangevers als getuigen ten slotte merkt de rechtbank op dat, nu de raadsman naar eigen zeggen de verklaringen heeft kunnen doorlezen en bespreken met zijn cliënt, ook hier de rechten van verdachte op een eerlijk proces niet tekort zijn gedaan, zodat reeds hierom het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie faalt.
2.3.Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ook overigens ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen (hoofdelijk), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.Bewijs
4.1.Bewijsverweer
Onder verwijzing naar het als derde gevoerde verweer ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie, heeft de raadsman van verdachte (subsidiair) aangevoerd dat de door [slachtoffer 2] als getuige tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs. Bij gebrek aan ander bewijs ten aanzien van een mogelijke betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit dan de enkele verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de politie, van welke verklaring [medeverdachte 1] ter terechtzitting is teruggekomen, dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 1. ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Zoals hiervoor onder 2.2. is overwogen, ziet de rechtbank in de late toezending van het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] als getuige in de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de raadsman van verdachte geen schending van verdachtes verdedigingsbelang, nu de toezending weliswaar op een laat tijdstip is geschied, maar de raadsman nog gelegenheid heeft gehad van het proces-verbaal van getuigenverhoor kennis te nemen en dit te bespreken met zijn cliënt. Voor een uitsluiting van het bewuste proces-verbaal van verhoor bestaat aldus geen grond.
4.2.Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het navolgende.
feit 1
[slach[slachtoffer1] en [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer1] en [slachtoffer 2]) zijn op 23 april 2010 omstreeks 21.00 uur in hun woning aan de [adres] in Zaandam, gemeente Zaanstad, als plotseling vier of vijf Poolse mannen de woning binnenkomen. [slachtoffer1] krijgt direct een klap in zijn gezicht en valt op de vloer. Als hij weer bij zijn positieven komt, ziet [slachtoffer1] dat twee mannen op [slachtoffer 2] aan het inslaan zijn, terwijl twee andere mannen het huis doorzoeken. [slachtoffer 2] wordt geschopt en geslagen, onder andere op zijn kaak, waarbij ook een vleeshamer wordt gebruikt. Op een bepaald moment wordt [slachtoffer 2] meegesleurd naar het fornuis en wordt zijn hoofd boven het fornuis gehouden. Bij het weggaan nemen de overvallers een aantal goederen mee, waaronder van [slachtoffer1] een laptop, een aansteker, merk zippo, een horloge, merk Hilfiger en een horloge, merk Aziatiza, een fotocamera, merk Olympus, twee telefoons, merk Nokia en een geldbedrag van in totaal € 470,-, en van [slachtoffer 2] een laptop, drie telefoons van het merk Nokia, twee bankpasjes en 500 tot 600 euro. Ook nemen de daders een briefje mee met daarop de pincode van een van de bankpassen van [slachtoffer 2]. Een van de mannen is een bekende van [slachtoffer 2]. Zijn bijnaam is [bijnaam medeverdachte 1]. Zijn werkelijke naam is [medeverdachte 1] [medeverdachte 1]. Het lijkt tijdens de overval alsof hij toezicht wil houden of de overvallers goed hun best doen.
Terwijl de mannen [slachtoffer 2] slaan, zegt [bijnaam medeverdachte 1]: “Waar had dit voor nodig?” Ook zegt hij dat
[slachtoffer 2] hem € 4.000,- schuldig is. [slachtoffer 2] krijgt van de mannen te horen dat ze de schuld van [bijnaam medeverdachte 1] hebben overgenomen.
[slachtoffer 2] heeft aan de mishandeling een kaakhoekfractuur aan de rechter onderkaak overgehouden, waaraan hij op 25 april 2010 is geopereerd. Hierbij is de fractuur gestabiliseerd met een metalen plaatje. De duur van de genezing wordt geschat op zes tot acht weken. In zijn rechterflank en tussen zijn schouderbladen worden ronde verkleuringen waargenomen met een patroon van ronde stippen, overeenkomend met die van een vleeshamer.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 23 april 2011 in de woning aan de [adres] te Zaandam is geweest samen met een zekere ‘[verdachte bijnaam]’ en drie andere mannen. Deze [verdachte bijnaam] was hij de dinsdag voor de overval tegengekomen in de Bouwmaat in Alphen aan den Rijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij ook wel [verdachte bijnaam] wordt genoemd en dat het mogelijk is dat iemand [verdachte bijnaam] tegen hem zegt. Ook heeft verdachte zichzelf herkend op beelden gemaakt van de Bouwmaat in Alphen aan den Rijn op 20 april 2010, drie dagen voor de overval. Hierop is hij te zien met twee andere mannen, onder wie [medeverdachte 1].
[slachtoffer 2] heeft verdachte herkend als een van de overvallers.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de avond van de overval, derhalve op 23 april 2010, op een feestje was van zijn vriendin [getuige 1] [getuige 1], die enkele dagen later naar Polen zou vertrekken. Zowel [getuige 1] als haar vriendin [getuige 2] hebben echter uitdrukkelijk verklaard dat [getuige 1] de avond voor haar vertrek een feestje gaf. Blijkens een tapgesprek van 25 april 2010 tussen verdachte en zijn zus was [getuige 1] [getuige 1] van plan om op 28 april 2010 naar Polen af te reizen, waaruit volgt dat het feestje moet hebben plaatsgevonden op 27 april 2010. Uit een ander tapgesprek van 25 april 2010 blijkt dat [getuige 1] op die dag nog in Nederland is. De verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid elders op het moment dat de overval werd gepleegd, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ongeloofwaardig en kennelijk bedoeld om de waarheid te verhullen, te weten dat hij wel aanwezig was bij de overval in de woning in Zaandam op de avond van 23 april 2010.
Op grond van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], de aangiften van de beide slachtoffers en de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, waaruit blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen en een gezamenlijke uitvoering van de overvallers, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging.
feit 2
Met de bij voornoemde overval gestolen bankpas is op 23 april 2010 omstreeks 22.37 uur op het [adres] tien euro van de rekening van [slachtoffer 2] met nummer gepind. Van de pintransactie zijn camerabeelden opgevraagd. Hierop zijn twee mannen te zien.
Verdachte heeft zichzelf herkend als een van de mannen op de camerabeelden van de pintransactie.
Gelet op de samenhang van dit feit met de eerder op die avond gepleegde overval en de aanwezigheid van verdachte bij de pintransactie, acht de rechtbank ook het medeplegen van dit tweede feit bewezen.
4.3.Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1:
hij op 23 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf mobiele telefoons, twee bankpassen, geldbedragen van in totaal ongeveer 1000 euro, twee laptops, een horloge, een fotocamera, een aansteker en een papiertje met daarop een pincode geschreven, toebehorende aan [slach[slachtoffer1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [slach[slachtoffer1] en/of
[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 2] meermalen met kracht, hebben gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam, en
- die [slachtoffer 2] met kracht met een vleeshamer heeft geslagen tegen het hoofd en elders tegen het lichaam, en
- die [slachtoffer 2] hebben meegesleurd naar een gasfornuis en vervolgens het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben gebracht en gehouden boven dat gasfornuis, en
- die [slach[slachtoffer1] eenmaal, met kracht, heeft geslagen tegen het gezicht,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge had, te weten een kaakhoekfractuur;
feit 2:
hij op 23 april 2010 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een pinautomaat aan het [adres] een geldbedrag van tien Euro, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas toebehorend aan die [slachtoffer 2], bankrekeningnummer.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6.Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7.Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een overval op een woning, waarbij zij een van de bewoners met kracht hebben geslagen en een andere bewoner zwaar hebben mishandeld, door hem onder meer met een vleeshamer te slaan, hem te trappen toen hij weerloos op de grond lag en zijn hoofd boven het gasfornuis te houden, een en ander met de kennelijke bedoeling om dit laatste slachtoffer van zijn geld en/of waardevolle bezittingen te beroven. Bij de overval zijn geld en een aantal goederen buitgemaakt, waaronder (onder meer) een pinpas met bijbehorende code. Met deze pinpas is later op de avond een bedrag van € 10,- gepind. Door deze feiten hebben verdachte en zijn mededaders niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook gevoelens van angst en onzekerheid bij de bewoners, die zich bij uitstek in hun woning veilig zouden moeten kunnen voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Uit de beide aangiften en uit de twee ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen komt duidelijk naar voren hoe diep de bewezen verklaarde feiten hebben ingegrepen in het leven van de twee slachtoffers.
Deze overval behoort tot een categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde en die in de samenleving gevoelens van verontwaardiging, onrust en onveiligheid veroorzaakt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte in Nederland niet eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om in geringe mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij [slach[slachtoffer1] heeft een vordering tot vergoeding van
€ 1.651,77 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade ingediend tegen verdachte die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade is als volgt gespecificeerd:
- laptop € 100,-
- horloges € 158,10
- telefoons € 280,-
- fotocamera € 291,67
- geld € 500,-
- zippo aansteker € 50,-
- mp4-speler € 32,-
- taxikosten € 90,-
- hotelkosten € 150,-
- immateriële schade € 1.000,-
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 1.879,77 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- laptop € 100,-
- horloges € 158,10
- telefoons € 280,-
- fotocamera € 291,67
- geld € 500,-
- zippo aansteker € 50,-
- immateriële schade € 500,-
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten
€ 1.879,77.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot vergoeding van
€ 6.602,17 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade ingediend tegen verdachte die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade is als volgt gespecificeerd:
- daggeldvergoeding ziekenhuis € 78,-
- geld € 600,-
- laptop € 180,-
- mobiele telefoons nr 3 € 9,95
- nr 4 € 120,-
- nr 5+6 € 17,32
- taxi kosten € 220,90
- inkomensderving € 5.376,-
- immateriële schade € 1.500,-
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5.427,27 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- geld € 600,-
- laptop € 180,-
- 3 telefoons € 147,27
- inkomensderving € 3.000,-
- immateriële schade € 1.500,-
In zoverre zal de vordering worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 5.427,27.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
10.Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIG (50) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slach[slachtoffer1] geleden schade tot een bedrag van € 1.879,77 en veroor¬deelt verdach¬te tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer
[slach[slachtoffer1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 1.879,77, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis;
bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 5.427,27 en veroor¬deelt verdach¬te tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, rekeningnummer, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 5.427,27, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis;
bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
11.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr.drs. J.W.H.G. Loyson en mr. E.P.W van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr.drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2011.