ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6028

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5065, 10/5066 en 10/5151
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit busbrug De Binding en de gevolgen voor verkeersveiligheid en leefklimaat

In deze zaak gaat het om een verkeersbesluit van de gemeente Zaanstad, waarbij de geslotenverklaring van de busbrug De Binding tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering is ingetrokken. Dit besluit, dat op 18 maart 2010 werd genomen, leidde tot een aanzienlijke toename van verkeer in de aangrenzende wijken. De eisers, waaronder Stichting Rondom De Binding, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat door sluipverkeer en geluidsoverlast. De rechtbank heeft de zaak op 8 februari 2011 behandeld en geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van bereikbaarheid en het terugbrengen van autokilometers zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aandeel van sluipverkeer beperkt is en dat de gemeente voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersstromen en geluidsbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van een eiser niet-ontvankelijk wegens het niet betalen van griffierecht en wees de beroepen van de Stichting en een andere eiser af. De rechtbank benadrukte dat de gemeente een ruime beoordelingsmarge toekomt bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de rechter terughoudend moet zijn in de toetsing van dergelijke besluiten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10 - 5065, 10-5066 en 10-5151
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2011
in de zaken van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
Stichting Rondom De Binding,
gevestigd te Zaanstad,
[eiser].,
wonende te [woonplaats],
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Burgemeestre, advocaat te Amsterdam,
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder besloten het besluit van 30 oktober 1991, waarbij voor de brug De Binding tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering een geslotenverklaring voor alle verkeer met uitzondering van (brom)fietsen en lijndiensten van het openbaar vervoer is ingesteld, in te trekken en de borden te verwijderen en dit besluit te vervangen door een nieuw besluit waarbij de brug gesloten is voor vrachtverkeer door middel van plaatsing van borden overeenkomstig model C7 alsmede voor alle verkeer op maandag tot en met vrijdag van 07.00 uur tot 09.00 uur en van 16.00 uur tot 18.00 uur, met uitzondering van de lijndiensten van het openbaar vervoer en (brom)fietsers, door middel van plaatsing van de borden C1 met onderborden OB206p (ma t/m vrij, 07-09 h, 16-18 h), OB54 en OB104 uit Bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990. Het verkeersbesluit zal met ingang van 1 juni 2010 in werking treden.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brieven van 21 april 2010, respectievelijk 16 april 2010 en 6 mei 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 23 juni 2010, van de externe hoor- en adviescommissie.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brieven van respectievelijk 26 september 2010, 29 september 2010 en 4 oktober 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 oktober 2010, alwaar aanwezig waren
[eiser] in persoon en [namen], namens Stichting Rondom De Binding. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. C. Burgemeestre, advocaat, vergezeld van mr. B.S. Abdoelkariem, R. Geerling, L.K. Steernberg, P. Duijn en de heer Van der Leije, allen werkzaam bij de gemeente Zaanstad, R. Meilof, werkzaam bij Goudappel Coffeng en ing. K. Auée, werkzaam bij Lichtveld Buis & Partners.
De beroepen zijn ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen met zaaknummers 09-2838 en 09-2791, welke betrekking hebben op het vrijstellingbesluit ten behoeve van de openstelling van de busbrug.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2 [eiser ]. zijn voor het instellen van beroep € 150,-- aan griffierecht verschuldigd. [eiser ]. hebben, ook na verzending van een aangetekend verzonden brief op 8 november 2011, het verschuldigde griffierecht niet voldaan. Aangezien [eiser ]. hebben verzuimd binnen de gestelde termijn het griffierecht te betalen en niet is gebleken dat dit verschoonbaar is, zal de rechtbank het beroep van [eiser ]. met zaaknummer 10-5151 niet-ontvankelijk verklaren.
2.3 Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van dit beroep bestaat geen aanleiding.
2.4 De rechtbank is voorts, zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 7 februari 2011. met zaaknummers 09-2838 en 09-2791, gelet op de doelstellingen welke zijn opgenomen in de statuten van Stichting Rondom De Binding (hierna: de Stichting) en haar feitelijke werkzaamheden van oordeel dat de Stichting ook door het hier bestreden verkeersbesluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gelet op het bovenstaande moet de Stichting als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb worden aangemerkt.
2.5 Ten aanzien van de beroepen met zaaknummers 10-5065 en 10-5066 overweegt de rechtbank als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Het tweede lid bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Krachtens artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW), voor zover hier van belang, dient plaatsing en verwijdering van de borden C1 en C7, zoals opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te geschieden bij verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Volgens deze bepaling wordt bij de motivering aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2.7 Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit om de geslotenverklaring van de busbrug voor alle verkeer met uitzondering van (brom)fietsen en lijndiensten van het openbaar vervoer in te trekken en de busbrug beperkt open te stellen, heeft verweerder ten grondslag gelegd het verzekeren van de veiligheid op de wegen en het waarborgen van de bruikbaarheid van de wegen in de wijken Westerkoog en Westerwatering; het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer; het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu in de wijken Westerkoog en Westerwatering, bedoeld in de Wet milieubeheer; en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden in de wijken Westerkoog en Westerwatering. Beoogd is om mede met het oog op calamiteiten een tweede – permanente – ontsluitingsweg te realiseren van de wijk Westerwatering en zodoende ook een betere bereikbaarheid van de wijken Westerkoog en Westerwatering te realiseren en het aantal omrijbewegingen van bestemmingsverkeer tussen beide wijken te verminderen.
2.8 Ter motivering van het verkeersbesluit heeft verweerder verwezen naar uitgebreid onderzoek dat in het kader van het vrijstellingsbesluit, aan de hand van een verkeersmodel van Goudappel Coffeng, is gedaan naar de gevolgen van beperkte openstelling van de busbrug voor verkeersstromen en geluidsbelasting. Verweerder heeft besloten de busbrug niet open te stellen voor motorvoertuigen tijdens de spitsuren teneinde sluipverkeer van de snelweg A8 te voorkomen.
Het verkeersbesluit zal leiden tot een toename van verkeer van 500 motorvoertuigen per etmaal naar bijna 8000 motorvoertuigen per etmaal. Het aandeel van het sluipverkeer daarin bedraagt tussen de 4% en 6%.
2.9 Eisers betogen dat het verkeersbesluit leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de verblijfsgebieden ter plaatse gelet op de toename van sluipverkeer en geluidhinder en de negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en de verkeersleefbaarheid. Het karakter van de wijken en het feit dat zij als verblijfsgebieden zijn aan te merken staat, aldus eisers, in de weg aan het door middel van dit verkeersbesluit realiseren van een doorgaande ontsluitingsweg, met al het bijkomende (sluip)verkeer door de wijken. Eisers betogen voorts dat het verkeersbesluit, met name voor zover het betreft de geslotenverklaring voor motorvoertuigen tijdens de spitsuren, niet handhaafbaar is.
2.10 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr. 200800464/1, LJN BF0973), komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.11 Het onderhavige geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.12 De doelstelling van het bestreden verkeersbesluit is gelegen in de verbetering van de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de wijken Westerkoog en Westerwatering door deze wijken onderling bereikbaar te maken, het beperken van het aantal autokilometers van bewoners van deze wijken en het verbeteren van de bereikbaarheid van de wijken in geval van calamiteiten. Het verkeersbesluit voorziet daartoe in een aanpassing van de beperkte toegang van verkeer op de busbrug in die zin dat behalve voor (brom)fietsen en lijndiensten van het openbaar vervoer, de busbrug nu ook wordt opengesteld voor motorvoertuigen. Het bestreden verkeersbesluit handhaaft echter een beperkte toegang van de busbrug; vrachtverkeer mag niet over de busbrug rijden evenmin als motorvoertuigen tussen 07.00 en 09.00 uur en tussen 16.00 en 18.00 uur op doordeweekse dagen.
2.13 Uitgangspunt is vrijheid van verkeer. Met oog op de belangen die zijn genoemd in artikel 2 van de WVW kan het bestuursorgaan hier echter door middel van een verkeersbesluit bepaalde beperkingen aan stellen. De rechtbank stelt vast dat de beperkingen die golden bij de busbrug met het onderhavige besluit minder zijn geworden. Eisers hebben echter geen gronden gericht tegen de nog resterende beperkingen van het verkeer op de busbrug, maar richten zich uitsluitend tegen de opheffing van de geslotenverklaring voor motorvoertuigen.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen eisers betogen, de belangen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het verkeersbesluit, belangen zijn als bedoeld in artikel 2 van de WVW. Het feit dat het ook zonder het verkeersbesluit mogelijk is om de busbrug te gebruiken in geval van calamiteiten doet hieraan niet af.
2.15 Alhoewel het verkeersbesluit tot een aanzienlijke toename van verkeer in de direct aangrenzende wijken zal leiden is, zoals ook volgt uit verkeerskundig onderzoek van verweerder en de daarop ter zitting gegeven toelichting, het aandeel van sluipverkeer daarin beperkt. In hetgeen eisers hiertegen hebben ingebracht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van eerdergenoemd verkeerskundig onderzoek van verweerder. Verweerder heeft voorts aangegeven dat handhaving van de resterende beperking van de openstelling zal plaatsvinden met behulp van flitspalen, waarna het Centraal Justitieel Incassobureau over zal gaan tot incasseren van de verkeersboete. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze wijze van handhaving niet afdoende is.
In hetgeen eisers hebben aangevoerd is naar oordeel van de rechtbank dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat het bestreden verkeersbesluit leidt tot zodanige verkeersoverlast of verkeersonveilige situaties dat verweerder in redelijkheid had moeten afzien van het nemen van dit besluit.
2.16 Voor zover eisers zich beroepen op beleidsstukken of uitspraken variërend van 1986 tot 2002 ter onderbouwing van hun standpunt dat verweerder uitdrukkelijk heeft gekozen voor deze wijze van situering en ontsluiting van de wijken Westerkoog en Westerwatering, overweegt de rechtbank – voor zover deze stukken gelet op de tijd die sindsdien is verstreken nog als relevant moeten worden aangemerkt – dat hierin geen aanknopingspunten zijn te vinden die aanleiding geven te oordelen dat deze in de weg staan aan het nemen van het bestreden verkeersbesluit.
2.17 Het betoog van eisers dat de met het verkeersbesluit gemoeide belangen niet kunnen opwegen tegen de belangen van eisers om de door hen gestelde geluidsoverlast en negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit te beperken, slaagt evenmin. Deze gronden zien niet zozeer op het verkeersbesluit alswel op het vrijstellingsbesluit en het besluit tot vaststelling van hogere een geluidsgrenswaarde die door verweerder zijn genomen met het oog op de openstelling van de busbrug voor motorvoertuigen. De rechtbank verwijst te dien aanzien naar de uitspraak van deze rechtbank van 7 februari 2011 (zaaknummers 09-2838 en 09-2791).
2.18 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het belang van bereikbaarheid en het terugbrengen van het aantal autokilometers zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eisers bij het gesloten houden van de busbrug. Verweerder heeft gegeven de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.19 De beroepen van [eiser] en de Stichting zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep van [eiser ]. niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart de beroepen van [eiser] en Stichting Rondom De Binding ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr.drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.