ECLI:NL:RBHAA:2011:BP5698

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-740676-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in cocaïnehandelzaak wegens onvoldoende bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 januari 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 augustus 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastende verklaringen van getuige [getuige 1] niet voldoende steun vinden in het verhandelde ter terechtzitting en de processtukken. De verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] zijn eveneens als verklaringen van horen zeggen gekwalificeerd, die terug te voeren zijn op de verklaring van getuige [getuige 1]. Hierdoor is er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens heeft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van drie jaren geëist, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie.

De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 24 november 2008, 21 juni 2010, 19 november 2010 en 6 januari 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd waar nodig, zonder dat dit de verdachte in zijn verdediging heeft geschaad. De zaak is behandeld door een meervoudige strafkamer, en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740676-08
Uitspraakdatum: 20 januari 2011
Tegenspraak, na aanhouding verschenen
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 november 2008, 21 juni 2010, 19 november 2010 en 6 januari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 augustus 2008 te Beverwijk en/of te Heemskerk, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft op 23 mei 2008 en 25 mei 2008 ten overstaan van de politie verklaard dat hij cocaïne afnam van verdachte, hetgeen hij op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2010 en 6 januari 2011 als getuige heeft herhaald.
Op 17 juni 2008 heeft [getuige 2] ten overstaan van de politie verklaard dat hij het dossier had gelezen en dat, nadat hij in het verhoor een bevestigend antwoord van de politie had gekregen op zijn vraag of zijn broer [getuige 1] al had gezegd wie cocaïne aan hem leverde, verdachte aan zijn broer cocaïne leverde. Op 26 augustus 2010 is [getuige 2] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord en verklaarde hij dat hij niets van de inkoop van cocaïne afwist en dit ook nooit met zijn broer [getuige 1] had besproken. Hij had tegenover de politie de naam van verdachte slechts genoemd, omdat hij in de processtukken had gelezen dat zijn broer deze naam had genoemd.
Voorts heeft ook [getuige 3], de echtgenote van [getuige 2], op 25 mei 2008 ten overstaan van de politie verklaard dat [getuige 1] cocaïne afnam van verdachte. Op de openbare terechtzitting van 19 november 2010 is [getuige 3] als getuige gehoord. Getuige [getuige 3] verklaarde dat de politie haar heeft voorgehouden dat [getuige 1] had verklaard dat hij de cocaïne bij verdachte had afgenomen, waarop zij heeft verklaard dat als [getuige 1] dit had verklaard, dat dit dan wel zo zal zijn.
De rechtbank stelt vast dat de belastende verklaringen van getuige [getuige 1], anders dan de officier van justitie meent, geen steun vinden in het verhandelde ter terechtzitting en in de daar aan bod gekomen inhoud van de stukken die zich in het procesdossier bevinden. Ten aanzien van de voor verdachte belastende getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] geldt dat dit zogenaamde verklaringen van horen zeggen betreffen, die te herleiden zijn tot slechts een en dezelfde bron: eerder genoemde [getuige 1]. Daarmee komt feitelijk enkel uit de getuigenverklaring van [getuige 1] naar voren dat, zoals is ten laste gelegd, verdachte als leverancier van cocaïne betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen. Het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechtbank echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
5. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde feit.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M. van Santen, voorzitter,
mr. J.W.H.G. Loyson en mr. J. Candido, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2011.