ECLI:NL:RBHAA:2011:BP2580

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700657-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op zeventienjarige jongen in Heemstede

Op 20 januari 2011 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2010 in Heemstede een zeventienjarige jongen heeft gestoken. De verdachte had een mes bij zich en heeft, zonder zich ervan te vergewissen of het slachtoffer betrokken was bij een eerdere confrontatie, een stekende beweging gemaakt in de richting van de buik van het slachtoffer. Het slachtoffer, die met vrienden in de Havenstraat was, werd geraakt in de lever en liep ernstige verwondingen op. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan het slachtoffer, die in totaal € 2.163,52 aan schadevergoeding ontvangt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast aan zowel de verdachte als het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer en is openbaar gemaakt op 20 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700657-10
Uitspraakdatum: 20 januari 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 januari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de lever, althans in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de lever, althans in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.913,52 en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd voor het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen zullen worden geretourneerd aan respectievelijk verdachte en het slachtoffer [naam slachtoffer].
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
Melding
Op vrijdag 24 september 2010, omstreeks 22.14 uur, kwam bij de meldkamer van de regiopolitie Kennemerland de melding binnen dat in Heemstede een steekpartij had plaatsgevonden en dat het slachtoffer hevig bloedde.
Relaas van aangever
Het slachtoffer, de zeventienjarige [naam slachtoffer] (hierna: [voornaam slachtoffer]), bevond zich die avond met een groep vrienden in de Havenstraat te Heemstede. [voornaam slachtoffer] zag aldaar dat twee van zijn vrienden de deur van een auto open gemaakt hadden, vervolgens ineens weg renden en er op hun scooters vandoor gingen. Naar later bleek hadden deze twee vrienden in de auto van verdachte gezeten, die even verderop geparkeerd stond, en waren zij op dat moment gezien door de vriendin van verdachte die door het raam van haar woning naar buiten keek.
Doordat één van de twee vrienden naar de rest van de groep riep dat zij maar beter weg konden gaan omdat er iemand aan kwam, maakte ook de rest van de groep zich uit de voeten op hun brommers. Alleen [voornaam slachtoffer] en zijn vriend [naam vriend] maakten niet zo’n haast en liepen rustig naar de brommer van [voornaam slachtoffer], die om de hoek geparkeerd stond.
Op dat moment kwam een man naar [voornaam slachtoffer] toe gerend. [voornaam slachtoffer] bedacht zich meteen dat het foute boel was en dat hij geen kant op kon. Hij riep nog naar de man: “Ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan.” Ook toen de man op een armlengte afstand van [voornaam slachtoffer] stil stond, zei hij nogmaals, verstijfd van schrik: “Ik heb het niet gedaan.” Dit had klaarblijkelijk geen effect op de man, want direct daarop maakte de man een stekende beweging in de richting van de buik van [voornaam slachtoffer]. [voornaam slachtoffer] verwachtte een stomp en voelde ook wel iets, maar realiseerde zich op dat moment nog niet wat er was gebeurd.
Vervolgens stopte de man iets met zijn hand in zijn broek of shirt, deed [voornaam slachtoffer] een aantal stappen achteruit en begon de man hem te slaan op zijn helm. Hierdoor viel [voornaam slachtoffer] achterover over een hekje en viel hij ongeveer twee meter naar beneden, op de stenen vloer van een lager gelegen parkeergarage. Toen hij daar lag, voelde hij iets over zijn lijf stromen en nadat hij zijn kleding had opgetild, zag hij bloed over zijn rechterzij stromen.
Medische informatie
De volgende dag is door een arts een messteek in de rechterzijde van het lichaam van [voornaam slachtoffer] geconstateerd, op de overgang van buik en borst, met daarbij de vermelding dat de wond twee centimeter groot was. Tevens werd naar aanleiding van een echo van de buik leverletsel en vrij vocht geconstateerd.
Redengevende verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de avond van vrijdag 24 september 2010 op de Kanaalweg te Heemstede inderdaad naar een jongen, behorend bij een groep hangjongeren waarvan er twee in zijn auto gezeten hadden, is gerend en deze jongen een aantal klappen op diens helm heeft gegeven nadat hij de jongen meermalen had horen zeggen: “Ik heb het niet gedaan.” Over zijn bedoeling heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij één van de jongens wilde “aanpakken” omdat zij in zijn auto gezeten hadden. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de man is over wie [voornaam slachtoffer] heeft verklaard en die de confrontatie met [voornaam slachtoffer] is aangegaan.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft echter tijdens het opsporingsonderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting ten stelligste ontkend dat hij [voornaam slachtoffer] heeft gestoken. In de visie van verdachte is het volgende gebeurd. Direct nadat zijn vriendin had gezegd dat twee personen in hun auto zaten, is hij naar buiten gegaan en naar zijn auto toe gelopen. Vervolgens zag hij dat de groep hangjongeren zich snel uit de voeten maakte op fietsen en brommers, maar dat twee jongens achterbleven omdat zij kennelijk hun brommer niet direct aan de praat kregen. Verdachte is toen naar het gebouw op de hoek van de Kanaalweg en Havenstraat gerend, hetgeen op een afstand van ongeveer 25 meter van zijn woning gelegen is en alwaar de groep hangjongeren op de trap vóór het gebouw onder een afdak had zitten drinken en herrie maken.
Op de vraag waar de twee jongens die achterbleven, [voornaam slachtoffer] en [voornaam vriend], zich bevonden toen verdachte bij het gebouw aan kwam, heeft verdachte verschillende, tegenstrijdige, verklaringen afgelegd. Zo heeft hij tegenover de politie verklaard dat de jongens reeds wegreden en hij de jongen die achterop de brommer zat nog net een klap op diens helm kon geven. Daarentegen heeft verdachte ter terechtzitting in eerste instantie verklaard dat beide jongens nog op de trap van het gebouw stonden en daarna, geconfronteerd met zijn zojuist weergegeven politieverklaring, dat één jongen reeds op de brommer zat en één jongen nog op de trap stond en dat deze laatste jongen, nadat verdachte hem geslagen had, mogelijk achterop de brommer is gesprongen waarna de jongens wegreden.
Oordeel van de rechtbank
Nog afgezien van het feit dat aangenomen mag worden dat [voornaam slachtoffer] de bestuurder van zijn eigen brommer zou zijn en [voornaam vriend] achterop zou zitten, hetgeen niet strookt met de verklaring van verdachte dat hij de jongen die – op enig moment – achterop de brommer zat, heeft geslagen, overweegt de rechtbank dat de verklaringen van verdachte over de plaats waar [voornaam slachtoffer] zich bevond toen verdachte bij hem kwam, niet stroken met de verklaringen van [voornaam slachtoffer] en [voornaam vriend], die duidelijk hebben verklaard dat [voornaam slachtoffer] nog naar zijn brommer toe liep die om de hoek geparkeerd stond en ondertussen naar zijn sleutels aan het zoeken was toen verdachte ten tonele verscheen.
De rechtbank concludeert hieruit dat de verklaringen van verdachte op het punt van de daadwerkelijke confrontatie tussen hemzelf en [voornaam slachtoffer] als ongeloofwaardig en onwaarachtig moeten worden beschouwd. Anders dan de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verklaringen van [voornaam slachtoffer] als ongeloofwaardig terzijde geschoven moeten worden. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze laatste verklaringen, inhoudende dat verdachte wel degelijk heeft gestoken in het lichaam van [voornaam slachtoffer] en wel zo diep dat daarbij de lever is geraakt.
Alternatief scenario
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting, overigens in afwijking van de verklaring van verdachte inhoudende dat [voornaam slachtoffer] in het geheel niet is gevallen, een alternatief scenario betreffende de oorzaak van de verwonding van [voornaam slachtoffer] gepresenteerd en hiertoe betoogd dat [voornaam slachtoffer] zich, na zijn val over het hek, op de grond van de lager gelegen parkeergarage heeft verwond door vanaf een hoogte van anderhalf of twee meter op een aldaar gelegen kapotte fles te vallen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de in het dossier opgenomen fotoserie waarop (af)gebroken bierflessen te zien zijn en op de bevindingen van de betrokken technisch rechercheur die heeft gerelateerd over (zo begrijpt de rechtbank) kapotte bier- en jeneverflessen. De raadsman heeft betoogd dat dit scenario aansluit bij de verklaringen van [voornaam slachtoffer] en [voornaam vriend], die allebei pas na de val van [voornaam slachtoffer] een wond in diens buikstreek waarnamen, en bij de bevindingen zoals weergegeven op dossierpagina 83, inhoudende dat gezien het aangetroffen bloedbeeld een bloedend persoon vanaf het lager gelegen gedeelte over de balustrade omhoog is geklommen. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat expliciet niet is gesteld dat zich bovenaan de trap of balustrade actieve / passieve of geprojecteerde bloedsporen bevonden op de plaats waar het steken volgens [voornaam slachtoffer] zou hebben plaatsgevonden en geen bloedsporen zijn aangetroffen van een afdalend persoon van boven aan de balustrade naar het lager gelegen gedeelte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit alternatieve scenario en overweegt hiertoe dat de bij [voornaam slachtoffer] geconstateerde wond niet past bij een wond veroorzaakt door een kapotte bierfles en bovendien door de geconsulteerde arts niets is vastgesteld dat wijst op een verwonding door een gebroken fles. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het ontstaan van de verwonding door het vallen op een kapotte bierfles niet strookt met de verklaring van [voornaam slachtoffer], inhoudende dat hij, nadat verdachte een stekende beweging richting zijn buik gehad gemaakt, reeds iets voelde en even later bemerkte dat hij een hevig bloedende wond in zijn zij had. De rechtbank merkt hierbij op dat het wel heel toevallig zou zijn en derhalve niet aannemelijk dat [voornaam slachtoffer] precies op de plek gevallen zou zijn waar hij eerder al iets voelde na de stekende beweging van verdachte.
Ten aanzien van de feiten dat [voornaam slachtoffer] en [voornaam vriend] allebei pas na de val van [voornaam slachtoffer] een wond in diens buikstreek waarnamen, geen bloedsporen zijn aangetroffen op de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden en geen bloedsporen zijn aangetroffen die wijzen op een bloedend persoon die van boven over de balustrade naar het lager gelegen gedeelte is afgedaald, overweegt de rechtbank dat dit alles geen ontkrachting van de tenlastelegging inhoudt, maar juist past bij de verklaring van [voornaam slachtoffer] dat hij eerst niet precies door had wat er gebeurd was en pas later, toen hij na zijn val op het lager gelegen deel van de parkeergarage lag, iets over zijn lichaam voelde stromen en dientengevolge zijn shirt omhoog heeft gedaan. De rechtbank concludeert hieruit dat het bloed daarvóór, direct na het steken, werd gestelpt door de kleding van [voornaam slachtoffer] en pas nadat de bescherming van de kleding verdwenen was sporen heeft achtergelaten.
4.2 Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor uiteengezette handelingen van verdachte duiden op voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Immers, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buikstreek van een persoon te steken, een deel van het lichaam waarin vele vitale organen gelegen zijn, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor tot de dood leidend letsel zou kunnen bekomen.
4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de lever van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In de avond van 24 september 2010 bevond een groep hangjongeren zich bij een leegstaand gebouw op de hoek van de Kanaalweg en Havenstraat te Heemstede. Op enig moment begonnen twee jongens van deze groep zich overlastgevend en afkeurenswaardig te gedragen, door in een niet afgesloten auto te gaan zitten en deze te doorzoeken op spullen die zij daaruit konden ontvreemden. De vriendin van verdachte, aan wie deze auto toebehoorde, zag dit alles door het raam van haar woning gebeuren en waarschuwde hierop verdachte, die direct naar buiten is gerend teneinde de jongens naar eigen zeggen “aan te pakken”. Naar later bleek had verdachte op dat moment een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, bij zich, want nadat hij totaal willekeurig naar de enige persoon van de groep hangjongeren was toe gerend die hij nog kon achterhalen, heeft hij deze jongen, zonder zich ervan te vergewissen of dit één van de jongens was die in de auto gezeten hadden en zelfs nadat deze jongen meermalen had gezegd “Ik heb het niet gedaan”, zodanig diep in diens buikstreek gestoken dat diens lever is geraakt en is gaan bloeden. Hierna is verdachte geheel gewetenloos weggelopen en heeft hij het slachtoffer aan diens lot overgelaten, met de achteloze opmerking dat hij maar naar het ziekenhuis moest gaan en maar met zijn handen op de wond moest drukken.
Hoewel de rechtbank erkent dat hangjongeren zeer overlastgevend kunnen zijn en het gedrag van enkele groepsdeelnemers in de avond van 24 september 2010 gerechtvaardigde irritatie bij verdachte heeft kunnen opwekken, rekent de rechtbank het verdachte zeer zwaar aan dat hij zich blijkbaar geroepen voelde hierop op gewelddadige wijze te reageren door een onschuldige, willekeurige jongen met een mes in diens buik te steken. De rechtbank overweegt dat dergelijke vormen van eigenrichting een ernstige verstoring van de rechtsorde vormen en krachtig dienen te worden bestreden.
Daarbij komt dat het steekincident een enorme impact op het zeventienjarige slachtoffer heeft gehad, die hieraan de rest van zijn leven herinnerd zal worden. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt bovendien het volgende. Het slachtoffer heeft het steekincident en de daarop volgende dagen beleefd als een grote nachtmerrie en heeft gesprekken gevoerd met een maatschappelijk werker om alle emoties weer een beetje tot bedaren te brengen. Hij heeft vijf dagen met ondraaglijke pijn in het ziekenhuis gelegen, heeft vervolgens nog enige tijd last gehad van pijnaanvallen en voelt zelfs drie maanden na het steekincident nog pijn in zijn rechterzij. Hij heeft een tijd lang niet naar school gekund en moet nog steeds regelmatig verzuimen omdat hij zich niet goed voelt, waardoor hij thans achterloopt in zijn schoolwerk en twijfelt of hij dit schooljaar nog wel zal gaan halen. Zijn bijbaantje kost hem veel moeite, sporten mag hij niet meer en uit angst gaat hij bijna niet meer uit. Tevens is hij bang voor represailles van verdachte en weet hij niet wat hij nog van verdachte kan verwachten. De volgende zinnen uit de slachtofferverklaring zijn sprekend: “Verdachte heeft geen idee hoezeer hij mijn leven en dat van mijn ouders overhoop heeft gegooid. Niets is meer hetzelfde. En dat ik zonder enige reden ben gestoken, maakt het extra moeilijk om te verwerken. Het is zwaar onterecht en dat maakt mij kwaad.”
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ter vergelding van onderhavig feitencomplex geen andere straf passend is dan een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur. Daarbij overweegt de rechtbank dat de strafeis van de officier van justitie in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd en zij noch in de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding vindt daarvan af te wijken.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.553,52 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- kledingschade voor een bedrag van € 540,-;
- ziekenhuisdagvergoeding voor een bedrag van € 156,-;
- reis- en parkeerkosten voor een bedrag van € 77,52;
- telefoonkosten voor een bedrag van € 30,- en
- smartengeld voor een bedrag van € 2.750,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 663,52 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt tot dit bedrag nu zij in afwijking van de vordering wegens afschrijving een bedrag van € 400,- zal toewijzen voor de kledingschade.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- billijk voorkomt gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.163,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen tevens aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het feit ‘poging tot doodslag’ oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 2.163,52 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.163,52, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een zwarte trui van het merk G-Star;
- een blauwe spijkerbroek van het merk Pepe Jeans;
- een paar zwarte schoenen van het merk Botticelli en
- een beige jas van het merk Brunotti.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam slachtoffer] van:
- een blauwe trui van het merk G-Star;
- een meerkleurige jas met capuchon;
- een stuks ondergoed van het merk Björn Borg;
- een blauwe spijkerbroek van het merk Jack & Jones;
- een paar grijze schoenen van het merk Nike, type Air Max en
- een roze t-shirt van het merk G-Star.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Candido, voorzitter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. de Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2011.
mr. Van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.