RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700509-10
Uitspraakdatum: 5 januari 2011
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 december 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2010 te Heemskerk, althans in de gemeente Heemskerk, opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg, immers heeft hij, verdachte, een (personen)auto (merk BMW met kenteken [nummer kentekenplaat]) op de spoorbaan Beverwijk-Uitgeest geplaatst/gezet, tengevolge waarvan een (snel)trein op/tegen die (personen)auto is gebotst/gereden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, de Nederlandse Spoorwegen, ter hoogte van € 21.085,17, met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 23 juli 2010 te Heemskerk ziet getuige [naam getuige], rijdend in een auto, een manspersoon zwaaien aan de rechterzijde van de weg en besluit te stoppen. De man begint in gebrekkig Engels te vertellen dat iemand hem wil vermoorden en wijst naar het spoor. [naam getuige] ziet dan dat er een auto op het spoor staat en dat er een trein aankomt en tegen de auto botst.
Verbalisanten ter plaatste gekomen, spreken de man aan en horen hem zeggen dat hij hulp nodig heeft met zijn auto op het spoor. De man, zijnde verdachte, wordt aangehouden en meegenomen naar het politiebureau.
Het Korps Landelijke Politiediensten en de Dienst Spoorwegpolitie hebben het ongeval, welk zich heeft voorgedaan op 23 juli 2010 te Heemskerk , tussen de reizigerstrein en de door verdachte op het baanvak Beverwijk-Uitgeest achtergelaten personenauto, een BMW met kenteken [nummer kentekenplaat], onderzocht en vastgesteld dat verdachte 237,35 meter over het spoor heeft gereden alvorens de auto tot stilstand te brengen en te verlaten. Voorts is vastgesteld dat het mogelijk geweest dat de botsing van de reizigerstrein en de personenauto had kunnen leiden tot ontsporing.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij met voornoemd voertuig het spoor op is gereden, maar dat hij zich niet kan herinneren wat er precies hieraan vooraf is gegaan. Mogelijk komt dit, volgens verdachte, doordat hij ten tijde van het ongeval onder invloed is geweest van drugs. Voorts heeft hij verklaard dat hij het tijdens de politieverhoren vertelde verhaal dat hij werd achtervolgd en zelfmoord wilde plegen, heeft verzonnen.
4.2. Bewijsverweer
T.a.v. opzet
De raadsman heeft, in overeenstemming met hetgeen zijn cliënt ter terechtzitting heeft verklaard, betoogd dat verdachte nimmer de wil heeft gehad om enig gevaar te veroorzaken voor het spoorwegverkeer en dat hij mogelijk in een drugspsychose heeft verkeerd ten tijde van het ongeval. Nu verdachte niet willens en wetens zou hebben gehandeld, is de raadsman van mening dat er geen sprake is geweest van opzet, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat er bij verdachte wel sprake is geweest van opzet en overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft zijn auto bij een spoorwegovergang vanaf de openbare weg de in gebruik zijnde spoorbaan opgestuurd. De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging is zodanig dat in beginsel opzet moet worden aangenomen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat sprake kan zijn geweest van een verwarde, dan wel verstoorde psychische toestand van verdachte, mogelijk veroorzaakt door drugsgebruik, doch niet is vastgesteld dat er toen sprake was van een drugspsychose die met zich bracht dat de opzet bij verdachte ontbrak. Voor een geslaagd beroep op het ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis is vereist dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (zie o.a. LJN BD2775).
De rechtbank vindt hiervoor, mede gelet op het rapport van Pro Justitia d.d. 7 december 2010 waarin de psycholoog heeft geconcludeerd dat er ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake is geweest van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte, geen aanknopingspunten in het dossier. Vóórdat verdachte het spoor opreed, heeft hij aan het verkeer op de openbare weg deelgenomen en dus een bepaalde mate van bewustzijn en controle over zichzelf heeft gehad, zodat in ieder geval sprake moet zijn geweest van een minimaal besef bij verdachte. De rechtbank acht een en ander niet verenigbaar met de conclusie dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nadat hij met zijn auto was vastgelopen op het spoor, zich direct realiseerde wat er was gebeurd en vervolgens ter eventuele voorkoming van een hoge straf een verhaal heeft verzonnen. Gelet op dit realiteitsbesef acht de rechtbank het niet aannemelijk dat bij verdachte vlak daarvoor elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen zou hebben ontbroken. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 23 juli 2010 in de gemeente Heemskerk, opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg, immers heeft hij, verdachte, een personenauto (merk BMW met kenteken [nummer kentekenplaat]) op de spoorbaan Beverwijk-Uitgeest gezet, tengevolge waarvan een trein tegen die personenauto is gebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk gevaar veroorzaken voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Daarbij merkt de rechtbank op dat ontoerekeningsvatbaarheid ten gevolge een mogelijke drugspsychose niet aannemelijk is geworden. Maar ook indien zou worden aangenomen dat bij verdachte ten tijde van het strafbare feit sprake is geweest van een drugspsychose, dan staat die omstandigheid niet in de weg aan toerekening van het bewezen verklaarde strafbare feit, nu verdachte – een frequent drugsgebruiker – wist dat het gebruik van drugs niet is ontbloot van risico’s, in de zin dat het gebruik van deze middelen zijn geestestoestand zodanig kan beïnvloeden dat hij daardoor ook grensoverschrijdend, risicovol gedrag zou kunnen gaan vertonen. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn personenauto op het treinspoor geplaatst en daarmee groot gevaar doen ontstaan. Dit gevaar heeft zich ook geconcretiseerd, want op de plaats waar verdachte zijn auto heeft achtergelaten, is een botsing ontstaan tussen een reizigerstrein en voornoemde auto. Door de botsing had de trein bovendien kunnen ontsporen met alle gevolgen van dien. De rechtbank neemt verdachte zijn gedrag derhalve ernstig kwalijk. Het ongeval vond plaats op een doordeweekse dag omstreeks 07:00 uur ’s ochtends. Dit is een tijdstip waarop veelvuldig door personen gebruik wordt gemaakt van het treinverkeer. Verdachte heeft door voornoemd handelen de lichamelijke integriteit van deze personen in gevaar gebracht en overigens ook een grote kans op aanmerkelijke financiële schade doen ontstaan.
De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij van mening is dat met de op te leggen straf voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit. Ook heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Verder is niet gebleken dat verdachte met zijn gevaarzettend gedrag beoogd heeft daadwerkelijk schade of letsel te veroorzaken.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, zal de rechtbank geen straf opleggen gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nu met een dergelijke straf niet aan de ernst en het gevaar van het onderhavige delict tegemoet wordt gekomen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Nederlandse Spoorwegen NV heeft een vordering tot schadevergoeding van € 21.085,17 ingediend tegen verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 9.304,84 (zijnde de met stukken onderbouwde post “Herstelkosten dst Mx 047”) billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen, nu zij van oordeel is dat deze schadeposten niet eenvoudig zijn vast te stellen.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoerdingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 9.304,84.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f en 164 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Nederlandse Spoorwegen NV geleden schade tot een bedrag van € 9.304,84 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan Nederlandse Spoorwegen NV, voornoemd, rekeningnummer 51.42.55.129, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer de Nederlandse Spoorwegen NV de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 9.304,84, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. M.E. Fortuin en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 januari 2011.