ECLI:NL:RBHAA:2011:BP0714

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/6259
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bouwvergunning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 januari 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een lichte bouwvergunning die was verleend voor het vergroten van een woning aan de voorzijde van een perceel. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W. Visser van Achmea Rechtsbijstand, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland, dat op 6 oktober 2010 de bouwvergunning had verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestemmingsplan, met name artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, in de weg staat aan het verlenen van de bouwvergunning. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 januari 2010, waarin was vastgesteld dat voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van de woningruimten, bijgebouwen en carports, niet relevant is of deze vergunningsvrij of vergunningsplichtig zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de toegelaten maximale bebouwing wordt overschreden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, werd de bouwvergunning geschorst en werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 6259
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 januari 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. W. Visser, jurist bij Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder,
derde partij,
[derde partij],
wonende te [woonplaats]
gemachtigde: mr. T. de Beet, jurist bij DAS Rechtsbijstand.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2010, verzonden op 8 oktober 2010, heeft verweerder een lichte bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de voorzijde op het perceel [adres].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 november 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 november 2010 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 januari 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. O. de Meij, werkzaam bij de gemeente Waterland. Voorts is verschenen [derde partij], vergunninghouder, vergezeld van zijn echtgenote [naam], bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning van de derde partij aan de voorzijde van het perceel plaatselijk bekend als [adres].
2.3 Op de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengouw 1986” is de grond waarop het bouwplan is gesitueerd aangewezen voor ‘woningen met tuinen en erven’. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven, voetpaden, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen. Ingevolge artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakten van woningruimten, bijgebouwen en carports niet meer bedragen dan 40 m².
2.4 Vergunninghouder heeft eerder, in 2007, samen met zijn buren een bouwaanvraag ingediend voor vergroting van hun woningen aan de voorzijde. Deze aanvraag is destijds door verweerder afgewezen. Vergunninghouder is hiertegen opgekomen. Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) bij uitspraak van 27 januari 2010 (zaaknummer 200903449/1/H1, LJN BL0698) de weigering van verweerder om bouwvergunning te verlenen in stand gelaten. Daarbij is – voor zover hier van belang – overwogen dat met het bouwplan de op grond van het bestemmingsplan maximaal te bebouwen oppervlakte wordt overschreden onder meer gelet op de reeds aanwezige carports op beide percelen met een oppervlakte van 21,6 m² ieder.
2.5 Het huidige bouwplan is nagenoeg hetzelfde als het vorige bouwplan, met dien verstande dat het onderhavige bouwplan minder diep is en derhalve een kleiner oppervlak heeft.
2.6 In geschil is de vraag of als gevolg van de vergroting van de woning de ingevolge het bestemmingsplan toegelaten maximale bebouwing wordt overschreden en het bouwplan derhalve in strijd moet worden geacht te zijn met het bestemmingsplan.
2.7 Verweerder meent dat dat niet het geval is omdat thans, na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de oppervlakte van de op het perceel aanwezige carport. Deze zou inmiddels vergunningsvrij kunnen worden gebouwd, gelet op artikel 2.1, derde lid, van de Wabo gelezen in samenhang met bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.8 Nog daargelaten de vraag of dit laatste juist is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestemmingsplan aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg staat, met name artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften. Hierbij is doorslaggevend dat de ABRvS in haar uitspraak van 27 januari 2010, in rechtsoverweging 2.5.1, over het eerdere bouwplan heeft geoordeeld dat voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, niet relevant is of sprake is van bouwvergunningsvrije of bouwvergunningplichtige bouwwerken. De voorzieningenrechter gaat er derhalve vanuit dat de grondslag voor het al dan niet vergunningsvrij zijn van de carport niet van belang is voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat, rekening houdend met eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS, met realisering van het bouwplan de toegelaten maximale bebouwing wordt overschreden. Dat het totale bebouwde oppervlak inclusief de carport en het bouwplan meer bedraagt dan 40 m² wordt door partijen overigens ook niet bestreden. Nu het bouwplan moet worden geacht in strijd te zijn met het bestemmingsplan, kan de daarvoor verleende lichte bouwvergunning in de bezwaarprocedure geen stand houden.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 6 oktober 2010 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--;
3.4 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.