2. Overwegingen
2.1 Het verzoek van eiser om handhaving betreft een gesteld structureel recreatief dagverblijf van het botenhuis door de derde partij. De grond naast het botenhuis wordt daarbij gebruikt als tuin, hetgeen naar de mening van eiser niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan. Het tuinmeubilair wordt in het botenhuis opgeslagen. Een groot deel van het botenhuis is als verblijfsruimte ingericht, met onder meer een keukenblok en het hele gebouw is uitgerust met een vloer, zodat het voor het afmeren van boten ongeschikt is gemaakt. In de keuken worden, zo stelt eiser in het bezwaarschrift, soms maaltijden bereid. Bij het vaststellen van het geldende bestemmingsplan is expliciet geweigerd voor botenhuizen een recreatieve medebestemming op te nemen, aldus eiser.
2.2 Ter zitting is gebleken dat het gebruik van de grond naast het botenhuis tussen partijen niet meer in geschil is. Dit gebruik zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. Voorts is gebleken dat verweerder niet met zoveel woorden heeft beslist omtrent het verzoek voor zover dit betrekking had op bouwen zonder bouwvergunning. Dit bouwen maakt derhalve evenmin deel uit van de onderhavige zaak.
2.3 In geschil is thans uitsluitend of het gebruik dat de derde partij maakt van het botenhuis in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.
2.4 Niet in geschil is dat het botenhuis als zodanig in overeenstemming is met dat plan.
2.5 Artikel 26.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
2.6 Het botenhuis wordt gebruikt als onderhoudsruimte ten behoeve van boten, aldus verweerder. De huidige houten vloer is niet gesloten, zodat niet gesteld kan worden dat het gebouw niet meer kan worden gebruikt als botenhuis. De aanwezigheid van een douche, toilet en keuken maken niet dat sprake is van een recreatiewoning. Verder is verweerder van mening dat enig recreatief gebruik onlosmakelijk is verbonden met de bestemming botenhuis. In het verweerschrift merkt verweerder op dat het botenhuis mede licht recreatief wordt gebruikt. Dit gebruik van het botenhuis is, hoewel enigszins opgerekt, niet in strijd met het bestemmingsplan. Ten slotte heeft verweerder ter zitting gesteld, dat een recreatief gebruik van een botenhuis in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat het gebruik van het botenhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan niet naar behoren heeft gemotiveerd. Allereerst blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk welke vormen van gebruik van het botenhuis verweerder daadwerkelijk heeft geconstateerd dan wel door de derde partij worden erkend en welk gebruik verweerder bij de beoordeling van het verzoek om handhaving in aanmerking heeft genomen. Voorts laat verweerder zich niet uit over welke van deze gebruiksvormen zich wel verdragen met de ter plaatse geldende bestemming en welke niet.
2.8 Als gevolg hiervan kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek. Verweerder zal dit dienen te herstellen in een nieuwe beslissing op bezwaar. Voor zover daarbij nog aan de orde komt een eventueel gebruik van het botenhuis mede ten behoeve van het naastgelegen stuk grond, dat toebehoort aan de derde partij, zal verweerder een standpunt dienen in te nemen of het gebruik van deze grond als tuin zich verdraagt met de bestemming die daar op rust.
2.9 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van eiser.