2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan betreft het realiseren van vier gebouwen op het perceel [adres]. Dit perceel maakt onderdeel uit van de historische buitenplaats ‘De Hartekamp’. Twee van de gebouwen zullen bestaan uit één bouwlaag en hebben een hoogte van 3,26 meter (m). De twee andere gebouwen zullen bestaan uit twee bouwlagen en hebben een hoogte van 6,68 m. De gebouwen zullen worden gerealiseerd door middel van het plaatsen van standaard bouwunits en zullen dienen als tijdelijke huisvesting voor 142 patiënten van de Stichting - een zorginstelling voor geestelijke gehandicapten - totdat de elders op het landgoed geplande nieuwbouw zal zijn gerealiseerd. Volgens de planning is de nieuwe, permanente huisvesting (na sloop en nieuwbouw op dezelfde plaats) medio 2013 klaar en alsdan zullen de units weer worden verwijderd en zal de plek waar deze stonden in overeenstemming met het bestemmings¬plan worden gebracht.
2.2 Verweerder heeft zich - kort zakelijk weergegeven en voor zover relevant - op het standpunt gesteld dat de strijdigheid met het bestemmingsplan enkel de overschrijding van de goothoogte van twee van de vier gebouwen betreft, dat deze overschrijding wordt veroorzaakt door het gebruik van standaard bouwunits met een vaste binnen¬hoogte, dat er geen stedenbouwkundige bezwaren zijn tegen de tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan, dat het belang van de tijdelijke huisvesting van de patiënten evident is en dat de tijdelijkheid van het bouwplan aannemelijk is gemaakt. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder een tijdelijke vrijstelling ex artikel 17 WRO en bouwvergunning verleend voor de duur van maximaal vijf jaar.
2.3 Eisers hebben - kort zakelijk weergegeven - aangevoerd dat nu het bestemmingsplan nog maar kort geleden, namelijk in maart 2007, is vastgesteld verweerder geen vrijstel¬ling had mogen verlenen behoudens bijzondere omstandigheden of een onvoorziene ontwikkeling. Daarvan is niet gebleken. Zij verzetten zich tegen het volbouwen van de hele buitenplaats. Er staan op de Hartekamp nog meer zorggebouwen waarvan de tijdelijke bouwvergunning is verlopen en waartegen niet handhavend wordt opgetreden. Reeds gelet hierop is niet aannemelijk dat het bouwplan niet langer dan vijf jaar in stand zal blijven. Er zal een ontsluiting voor het bouwplan moeten worden gerealiseerd, waardoor veel oude bomen moeten worden gekapt. Dat zal een nega¬tief effect op de beschermde waarde van het natuurmonument Huis te Manpad hebben. Voorts is een ontheffing ingevolge de Flora- en Faunawet (Ffw) nodig omdat er in het gebied beschermde diersoorten (bosuil en vleermuizen) voor¬komen. Verweerder had in dat verband een nieuwe quick scan dienen uit te voeren en beroept zich ten onrechte op gedateerde rapportages. Voorts vrezen eisers dat bij het bouwen schade zal ontstaan aan de slingermuur. Er is in dat verband onvoldoende onderzoek verricht. Ten onrechte is nagelaten bij de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning een voorwaarde op te nemen over hoe de locatie na verwijdering van de tijdelijke gebouwen weer de bestemming Bos dient te krijgen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Artikel 9.1.9, tweede lid, Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening luidt: ‘Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. De huidige Wet ruimte¬lijke ordening is in werking getreden op 1 juli 2008. Verweerder heeft de bouwaan¬vraag ontvangen op 30 juni 2008. Derhalve is op het geschil de voorheen geldende WRO van toepassing.
2.6 Ingevolge artikel 17 WRO kunnen burgemeester en wethouders - voor zover hier van belang - met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaar belopen.
2.7 Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijk ordening 1985 (Bro 1985) wordt een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts verleend indien aanneme¬lijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.8 Volgens bestendige jurisprudentie dienen voor de toepassing van artikel 17 WRO con¬crete en objectieve gegevens voorhanden te zijn op grond waarvan kan worden aan¬genomen dat het gaat om een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan met een maximum van vijf jaar.
2.9 Ter plaatste geldt het bestemmingsplan “Landgoederen en groene gebieden” (verder: het bestemmingsplan). Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan volledig valt binnen de vigerende bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’ met de subbestem¬ming ‘zorginstelling (tijdelijke bestemming)’. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder b, planvoorschriften zijn de op de plankaart voor ‘maatschappelijke doeleinden’ aange¬wezen gronden bestemd voor: b. zorginstelling (tijdelijke bestemming) uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met ‘Mzt’, met dien verstande dat de gronden met deze bestemming na het verstrijken van acht jaren na de vaststelling van het be¬stemmingsplan zijn aangewezen voor Bos als bedoeld in artikel 19 van de planvoor¬schriften. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 29 maart 2007, zodat de tijdelijke bestemming geldt tot 29 maart 2015.
2.10 De strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan bestaat hierin dat blijkens de plankaart en het bouwschema (onderdeel van het renvooi horende bij de plankaart) de bouw- en goothoogte maximaal 6 meter mag bedragen, terwijl twee van de vier gebouwen dit maximum met 68 centimeter (cm) overstijgen. Ook dit is tussen partijen geen onderwerp van debat.
2.11 De rechtbank stelt - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - allereerst vast dat het bestemmingsplan recent is vastgesteld en dat bij de totstandkoming daarvan kennelijk reeds met het ter toetsing voorliggende, tijdelijke bouwplan rekening is gehouden door het daarin opnemen van een tijdelijke bestemming op basis waarvan het realiseren van tijdelijke huisvesting is toegestaan. Het ter zitting door de gemachtigde van [eisers] ingenomen standpunt dat als een bouwvergunning slechts kan worden verleend na afgifte van vrijstelling alle relevante ruimtelijke aspecten opnieuw moeten worden afgewogen, is in beginsel juist. In het onderhavige geval ligt dat even-wel genuanceerder. Er is immers sprake van een recent vastgesteld bestemmingsplan waarin de beoogde tijdelijke bebouwing nagenoeg in zijn geheel positief is bestemd met uitzondering van de goothoogte van twee van de vier gebou¬wen. De door eisers aangedragen argumenten (het volbouwen van de hele buitenplaats, de locatiekeuze, de ontsluiting en de gevolgen voor flora- en fauna en de slingermuur als gevolg van de bouw van de vier gebouwen) zijn in wezen argumenten die zij hadden moeten inbrengen in de totstandkomingsprocedure van het bestemmingsplan. Blijkens het ver-handelde ter zitting is dat niet gebeurd. Voormelde argumenten moeten evenwel wor-den geacht reeds te zijn afgewo¬gen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan nu daarin uitdrukkelijk met het voorliggende bouwplan rekening is gehouden. In dat verband is relevant dat de rechtbank evenals verweerder van oordeel is dat de ruimtelijke impact van de overschrijding van de maximale goothoogte met 68 cm verwaarloosbaar zoniet nihil is. Gelet op hetgeen al in het bestemmingsplan is vastgelegd over deze tijdelijke bebouwing, oefent de overschrijding van de maximale goothoogte met 68 cm geen enkele invloed uit op de hoeveelheid bebouwing op de buitenplaats, de locatiekeuze, de flora en fauna, de ontsluiting en de slingermuur. Nu het aantal patiënten gelijk blijft, kan er ook geen sprake zijn van een toegenomen verkeersstromen. In zoverre ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de vrijstelling in redelijkheid niet had mogen verlenen.
2.12 Deze conclusie geldt evenzeer als het gaat om de tijdelijkheid van de bebouwing. Reeds in het bestemmingsplan zelf is een belangrijke aanwijzing voor de tijdelijkheid gegeven. Immers met ingang van 29 maart 2015 zal ter plekke van het bouwplan de bestemming Bos gelden. De bouwunits zullen dienen als huisvesting voor patiënten van de Stichting totdat de geplande nieuwbouw zal zijn gerealiseerd. Uit het verhan¬delde ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat de nieuwbouw - die op de plaats komt van bestaande bebouwing - noodzakelijk is omdat de bestaande huisvesting niet meer voldoet aan in 2004 door de overheid landelijk vastgestelde kwaliteitsnormen. De staat van de bestaande bebouwing is ‘slecht tot erbarmelijk’, aldus de Stichting. Voorts heeft de Stichting ter zitting verklaard dat er voor wat betreft de nieuwbouw een definitief ontwerp ligt dat tussen nu en een paar maanden zal worden uitgewerkt, dat eind 2010 dan wel begin 2011 de bouwaanvraag voor de definitieve nieuwbouw zal worden ingediend, dat dit bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bouwunits voor maximaal 5 jaar door de centrale overheid worden gefinancierd en dat er daarna - zo begrijpt de rechtbank - geen financiële middelen beschikbaar zijn om de tijdelijke huisvesting in stand te houden. Zoals reeds gememoreerd zal volgens de planning de definitieve nieuwbouw in 2013 gereed zijn.
2.13 Gelet op het vorenstaande zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende con¬crete, objectieve gegevens voorhanden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de bouwunits niet langer dan vijf jaren in stand zullen blijven. Het andersluidende betoog van eisers wordt verworpen.
2.14 De rechtbank merkt nog op dat gelet op het verhandelde ter zitting M. Jansen en ook de gemachtigde van de Stichting ervan uit lijken te gaan dat de termijn van 5 jaar gaat lopen vanaf het tijdstip dat de bouwunits zijn geplaatst. Noch de WRO noch de onderliggende regelgeving bieden evenwel aanknopingspunten voor dit standpunt. Nu de tijdelijke bouwvergunning met vrijstelling is verleend op 23 december 2008 en bekend is gemaakt op 12 januari 2009, kan de conclusie geen andere zijn dan dat de verleende tijdelijke bouwvergunning met vrijstelling op 12 januari 2014 expireert. Deze consta¬tering doet evenwel geen afbreuk aan de conclusie zoals beschreven in de vorige rechtsoverweging.
2.15 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzittier van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. drs. L. Beijen, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.