ECLI:NL:RBHAA:2010:BO6326

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 - 2360
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing en bouwvergunning voor hekwerk langs Amsterdamse Waterleidingduinen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 november 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal. Het betreft een ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en een bouwvergunning voor het plaatsen van een hekwerk langs de oostkant van de Amsterdamse Waterleidingduinen. Eiser heeft op 10 mei 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 26 maart 2010, waarbij de ontheffing en vergunning zijn verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de publicatie van het voornemen tot ontheffing op gebrekkige wijze heeft plaatsgevonden, waardoor de beroepstermijn niet is aangevangen. De rechtbank oordeelt dat de vereisten voor terinzagelegging en kennisgeving, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wro, niet zijn nageleefd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 2360
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder,
derde partij,
Waternet,
gevestigd te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2010 heeft verweerder aan de derde partij ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bouwvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen een hekwerk langs de oostkant van de Amsterdamse Waterleidingduinen tussen de ingangen De Oase en Panneland.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 mei 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 november 2010, alwaar namens eiser is verschenen mr. J.A. Spee, kantoorgenote van mr. Besselink, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.M.M. Vissers, J.T.M. de Haan - Bergisch en I.T.A. Storm, allen werkzaam bij de gemeente Bloemendaal. De derde partij heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.C.H. Decannière en A. Immerzeel.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 46, derde lid, tweede volzin en onder a, van de Woningwet, voor zover van belang, wordt de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3:23 van de Wro. In dat geval wordt de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing.
2.2 Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Afdeling 3.4 van de Awb is van toepassing op de voorbereiding van een besluit omtrent een ontheffing als bedoeld in artikel 3:23.
2.3 Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
2.4 Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb - voor zover hier van belang - wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste of tweede lid, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken.
2.5 Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd. De niet ontvankelijkverklaring blijft ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van indiening wel reeds tot stand was gekomen.
2.6 De rechtbank dient eerst te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
2.7 Nu het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voor de aanvang van de beroepstermijn het ter inzage leggen van het besluit en het doen van mededeling daarvan bepalend. Vast staat dat een zodanige ter inzage legging niet heeft plaatsgevonden. Er is niet meer of anders geschied dan dat in het ‘Weekjournaal’ van 1 april 2010 onder het opschrift “verleende bouwvergunningen met ontheffing bestemmingsplan” melding is gemaakt van de verlening van de in geding zijnde ontheffing en vergunning onder toevoeging van de beroepsmogelijkheid.
2.8 De beroepstermijn, zo luidt de conclusie, is derhalve niet aangevangen. Het beroepschrift van eiser van 10 mei 2010 is dan ook ingediend voor het begin van de termijn. Niet ontvankelijkverklaring zal echter achterwege blijven, omdat de besluiten - dit is niet in geschil - ten tijde van de indiening van het beroepschrift wel reeds tot stand waren gekomen.
2.9 De in de Awb en de Wro voorgeschreven eisen ter zake van de terinzagelegging en de kennisgeving daarvan dienen als minimale waarborgen voor rechtzoekenden te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is. Er zijn in het onderhavige geval geen termen om het niet naleven van de betreffende bepalingen te passeren, omdat niet op voorhand duidelijk is dat als gevolg daarvan geen belanghebbenden zouden worden benadeeld. In dit verband is nog van belang dat ook de publicatie van het voornemen om ontheffing te verlenen op een gebrekkige wijze heeft plaatsgevonden; de vermelde zakelijke inhoud van het besluit (“het plaatsen van hekwerken tegenover Vogelenzangseweg 21”) doet immers geen recht aan het gegeven dat het hier gaat om een ongeveer 2,5 kilometer lang hekwerk langs de Amsterdamse Waterleidingduinen. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat bij een richtige vermelding van de zakelijke inhoud ook anderen dan eiser zienswijzen hadden willen indienen en uiteindelijk ook tegen een positief besluit beroep hadden willen instellen.
2.10 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 26 maart 2010 dient te worden vernietigd. Verweerder is genoodzaakt de gehele procedure ter zake van de aanvraag om bouwvergunning van 23 maart 2009 over te doen. Ter voorlichting van eiser wijst de rechtbank er op dat eiser in die procedure (desgewenst) opnieuw van zijn zienswijzen blijk moet geven.
2.11 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 26 maart 2010;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiser;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.