uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2010
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
verweerder.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen in de categorieën A, B en B+E af te geven.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 april 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 juni 2010, aangevuld bij brief van 20 juli 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 oktober 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen M.C.A. van den Hil.
2.1 De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien hij geen beroep heeft ingesteld tegen verweerders besluit om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren, niet. Het is immers niet goed denkbaar dat het rechterlijk oordeel in deze procedure zonder gevolgen zouden blijven voor de daarmede direct samenhangende ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.2 De rechtbank overweegt voorts als volgt.
2.3 Verweerder heeft geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen in de categorieën A, B en B+E omdat bij eiser minder dan een jaar geleden sprake is geweest van een bewustzijnsstoornis. Hij legt hieraan ten grondslag het bepaalde in hoofdstuk 7 van de bijlage behorende bij het Reglement eisen geschiktheid 2000.
2.4 Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) geeft verweerder, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
2.5 Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
2.6 Hoofdstuk 7 van de bijlage behorende bij de Regeling is getiteld “Neurologische aandoeningen”. In paragraaf 7.1 van de bijlage zijn - voor zover thans van belang - de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp “neurologie” geformuleerd.
2.7 In paragraaf 7.3 van de bijlage is - voor zover van belang - bepaald dat personen met bewustzijnsstoornissen ongeacht de oorzaak voor alle rijbewijzen ongeschikt zijn. Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist. De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens één jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld.
2.8 Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verklaring van geschiktheid ten behoeve van rijbewijzen van groep 1 (A, B en B+E). In de eigen verklaring heeft hij de vraag “hebt u last van of last gehad van epileptische aanvallen, flauwvallen, aanvallen van abnormale slaperigheid overdag of andere bewustzijnsstoornissen?” beantwoord met “ja”. Aan deze eigen verklaring heeft hij toegevoegd een verklaring van een neuroloog die hem op 14 december 2009 op de afdeling spoedeisende hulp heeft onderzocht. Uit deze verklaring komt naar voren dat er die dag sprake was geweest van een vasovagale collaps (flauwvallen) en dat er geen aanwijzing was voor onderliggende neurologische problematiek.
2.9 Naar aanleiding van de eigen verklaring is eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de gevraagde verklaring van geschiktheid. Hierop heeft eiser een verzoek om keuring ingediend en is hij onderzocht door een neuroloog. Deze adviseerde om eiser conform paragraaf 7.3 van de Regeling ongeschikt te verklaren voor het besturen van motorvoertuigen van groep 1 voor de duur van één jaar. Ook deze neuroloog vond evenwel bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen.
2.10 Zoals uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt (LJN: AY5912 en LJN: AV7543), gaat het bij bewustzijnsstoornissen in de zin van paragraaf 7.3 om neurologische aandoeningen en niet om bewustzijnsstoornissen die een geheel externe oorzaak hebben, zoals bij een ongeluk of een narcose het geval is. De woorden “ongeacht de oorzaak” moeten volgens de Afdeling dan ook worden begrepen als “ongeacht de aard van de neurologische oorzaak”.
2.11 De rechtbank stelt vast dat thans ter tafel liggen twee medische rapporten, waaruit niet blijkt van neurologische problematiek of van een neurologische afwijking bij eiser.
2.12 Voorts heeft eiser gesteld dat het incident waarschijnlijk is veroorzaakt door een winterse omgevingstemperatuurwisseling (eiser kwam vanuit een buitentemperatuur van min 10 graden naar een binnentemperatuur van ongeveer 20 graden), en dat ook het feit dat hij had nog niet had ontbeten mogelijk een rol heeft gespeeld. Verweerder is hierop niet ingegaan. Aldus blijft onbeantwoord de vraag of deze omstandigheden het flauwvallen ten gevolge kunnen hebben gehad en of zij alsdan moeten worden aangemerkt als een externe oorzaak als bedoeld in de jurisprudentie van de Afdeling.
2.13 De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij eiser sprake was van een bewustzijnsstoornis in de zin van paragraaf 7.3 van de bijlage bij de Regeling. Immers, niet is komen vast te staan dat het niet gaat om een bewustzijnsstoornis met een geheel externe oorzaak.
2.14 Gelet op het hierboven genoemde zal het beroep gegrond worden verklaard wegens een motiveringsgebrek.
2.15 Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
2.17 Wel bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 27 april 2010;
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. I.M. Ludwig, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Gruijters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.