2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Niet in geschil is dat verzoekers een ligplaats hebben ingenomen op de locatie [adres] zonder ligplaatsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan. Dit levert op een overtreding van artikel 5.25 van de Algemene Plaatselijke Verordening respectievelijk van artikel 13 van het bestemmingsplan ‘Nauernasche Polder 1995’. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.3 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Immers, verweerder is geenszins voornemens het woonschip te legaliseren nu in de visie van verweerder niet wordt voldaan aan de vereisten die de gemeentelijke Woonschepennota 2010 daartoe stelt. De voorzieningenrechter deelt deze visie reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van permanente bewoning van het schip van welke aard dan ook daterend van voor 1 januari 2006. Ook van het bestaan van (andere) bijzondere omstandigheden op grond waarvan niet tot handhaving zou kunnen worden overgegaan, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
2.5 Met betrekking tot het beroep van verzoekers op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet met concrete voorbeelden is onderbouwd. Gelet hierop kan het beroep niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.6 Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 5:34, eerste lid, Awb kan verweerder op verzoek van de overtreder de looptijd van de last onder dwangsom opschorten voor een bepaalde termijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij fax van 1 oktober 2010 de begunstigingstermijn heeft opgeschort tot na de uitspraak in de voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd de begunstigingstermijn op te schorten tot twee weken na de datum van verzending van de uitspraak in de voorlopige voorziening zodat verzoekers - indien zij in het ongelijk worden gesteld – alsnog een redelijke termijn hebben om aan de last te voldoen zonder dat sprake is van verbeurte.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.