ECLI:NL:RBHAA:2010:BO5274

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5088
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor woonschip zonder ligplaatsvergunning

In deze zaak hebben verzoekers een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd wegens het innemen van een ligplaats zonder ligplaatsvergunning. De voorzieningenrechter heeft op 22 november 2010 uitspraak gedaan. De verzoekers hebben aangevoerd dat er sprake is van permanente bewoning van het woonschip en dat er bijzondere omstandigheden zijn die handhaving onterecht zouden maken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van permanente bewoning van het schip vóór 1 januari 2006. Daarnaast is er volgens de voorzieningenrechter geen concreet zicht op legalisatie, aangezien verweerder niet voornemens is het woonschip te legaliseren op basis van de gemeentelijke Woonschepennota 2010. De voorzieningenrechter heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat dit niet met concrete voorbeelden was onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 5088
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2010
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: E.P. Blaauw, werkzaam bij (Juridisch) Advies, Procedures, Botenzaken te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft verweerder verzoekers een last onder dwangsom opgelegd wegens het innemen van een ligplaats.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 mei 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 29 september 2010 beroep ingesteld.
Bij brief van 30 september 2010 hebben verzoekers tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft bij fax van 1 oktober 2010 aangegeven dat de begunstigingstermijn zal worden opgeschort tot na de uitspraak in de voorlopige voorziening.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 november 2010, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. ten Bruin en H. van Gellekom, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Niet in geschil is dat verzoekers een ligplaats hebben ingenomen op de locatie [adres] zonder ligplaatsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan. Dit levert op een overtreding van artikel 5.25 van de Algemene Plaatselijke Verordening respectievelijk van artikel 13 van het bestemmingsplan ‘Nauernasche Polder 1995’. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.3 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Immers, verweerder is geenszins voornemens het woonschip te legaliseren nu in de visie van verweerder niet wordt voldaan aan de vereisten die de gemeentelijke Woonschepennota 2010 daartoe stelt. De voorzieningenrechter deelt deze visie reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van permanente bewoning van het schip van welke aard dan ook daterend van voor 1 januari 2006. Ook van het bestaan van (andere) bijzondere omstandigheden op grond waarvan niet tot handhaving zou kunnen worden overgegaan, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
2.5 Met betrekking tot het beroep van verzoekers op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet met concrete voorbeelden is onderbouwd. Gelet hierop kan het beroep niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.6 Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 5:34, eerste lid, Awb kan verweerder op verzoek van de overtreder de looptijd van de last onder dwangsom opschorten voor een bepaalde termijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij fax van 1 oktober 2010 de begunstigingstermijn heeft opgeschort tot na de uitspraak in de voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd de begunstigingstermijn op te schorten tot twee weken na de datum van verzending van de uitspraak in de voorlopige voorziening zodat verzoekers - indien zij in het ongelijk worden gesteld – alsnog een redelijke termijn hebben om aan de last te voldoen zonder dat sprake is van verbeurte.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.