ECLI:NL:RBHAA:2010:BO1416

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 4902 en AWB 10 / 4651
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van bestemmingsplan voor woninguitbreiding in Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning voor de uitbreiding van een woning. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Haarlem, dat op 29 juli 2010 een ontheffing van het bestemmingsplan had verleend voor de uitbreiding van een woonhuis. De eiser verzocht tevens om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 september 2010 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. A.G. Kamphuis en Z. Karaca. De vergunninghouder was ook aanwezig.

De rechtbank overwoog dat het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de woning met een aanbouw, een erker en wijzigingen in de indeling. Het bestemmingsplan 'Bomenbuurt' staat woondoeleinden toe, maar het bouwplan is op onderdelen in strijd met dit bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente op basis van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ontheffing kon verlenen, mits het aantal woningen gelijk blijft. De rechtbank volgde niet het betoog van de eiser dat de ontheffing zou leiden tot een vergroting van het aantal woningen, omdat het bestemmingsplan geen voorschriften bevatte over het aantal woningen op het perceel.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 4902 en 10-4651
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Jue, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij
[naam derde partij],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft verweerder aan [naam derde partij] onder ontheffing van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het woonhuis gelegen aan de [adres].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 september 2010 beroep ingesteld. Bij brief van 20 september 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 september 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, vergezeld van [naam], en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.G. Kamphuis en Z. Karaca, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts is verschenen vergunninghouder, [naam derde partij], vergezeld van [naam].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de woning met een aanbouw op de begane grond, de realisatie van een erker aan de voorzijde van de woning, een wijziging van de indeling van de woning en de plaatsing van een raam in de voorgevel alsmede een raam in de zijgevel.
2.3 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bomenbuurt” rusten op de gronden in geding de bestemmingen “woondoeleinden”, “erf” en “tuin”.
2.4 Niet in geschil is dat het bouwplan op onderdelen in strijd is met voormelde bestemmingen. Om de bouw niettemin mogelijk te maken heeft verweerder krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), daarvan ontheffing verleend.
2.5 Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
2.6 Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro komen voor de toepassing ervan in aanmerking – voor zover hier van belang en binnen de bebouwde kom – een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.7 De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat geen ontheffing kon worden verleend omdat het aantal woningen als gevolg van de ontheffing wordt vergroot. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gelijkblijvend aantal woningen moet aansluiting worden gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het vigerende plan geen voorschriften behelst ten aanzien van het aantal woningen op het perceel. Artikel 5 bepaalt immers - voor zover hier van belang - niet meer of anders dan dat de gronden die voorzien zijn van de bestemming “woondoeleinden” (uitsluitend) bestemd zijn voor wonen. Voor zover al een vergroting van het aantal zelfstandige woningen zouden worden gerealiseerd - partijen zijn het hierover niet eens - staat het bestemmingsplan daaraan derhalve niet in de weg. Het beroep op de begripsbepaling van het bestemmingsplan - ingevolge welke onder “woning” wordt verstaan een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouding - kan hier niet aan af doen. Dit geldt ook voor het (enkele) gegeven dat in artikel 5 voornoemd de term “woning” een aantal malen wordt gebezigd.
2.8 Eiser betoogt voorts dat het feit dat het bouwplan mede voorziet in de realisatie van een raam op een kortere afstand dan twee meter van zijn erfgrens, aan het verlenen van een ontheffing in de weg staat. Hij verwijst hierbij naar artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat deze wijziging in zijgevel in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de ontheffing derhalve niet mede met het oog hierop is verleend. Reeds hierom kan niet worden toegekomen aan de vraag of verweerder in het kader van bij een ontheffing te verrichten belangenafweging had kunnen instemmen met de beoogde gevelwijziging.
2.10 Het beroep van eiser is gezien het voorgaande ongegrond. Gelet hierop zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.