ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8527

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/750022-10 en 15/750000-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in vereniging met braak, vorderingen benadeelde partijen; ongeloofwaardige verklaring van verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 15 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn broer en vriend betrokken was bij pogingen tot diefstal uit afgesloten boxen en een opslagruimte. De verdachte heeft op 3 februari 2010 in Haarlem, samen met zijn medeverdachten, geprobeerd goederen te stelen uit een opslagruimte van een winkelbedrijf en twee boxen die toebehoren aan woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de toegang tot deze ruimtes hebben verkregen door middel van braak, waarbij gebruik is gemaakt van een koevoet en een aansteker. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de getuigenverklaringen die zijn betrokkenheid bevestigen.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 80 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, en dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor materiële schade, toegewezen tot bedragen van € 400,- en € 140,-. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak van begeleiding door de Jeugdreclassering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten tot een jeugddetentie van 80 dagen, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd, waaronder verplichte begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/750022-10 en 15/750000-09 (TUL)
Uitspraakdatum: 15 juni 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 03 februari 2010 te Haarlem (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een opslagruimte van een winkelbedrijf en/of 2 box(en) behorende bij 2 woning(en) aan het [adres] (perce(e)l(en) [nummer] en [nummer]) weg te nemen een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Plus Haarlem en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij (telkens) de toegang tot die opslagruimte en/of die box(en) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- met een koevoet, althans een breekvoorwerp tussen het/de deurkozijn(en) van de toegangsdeuren van die box(en) heeft gewrikt en/of
- vervolgens met een koevoet, althans een breekvoorwerp de (rol)deur van dat winkelbedrijf heeft opengewrikt en/of
- die (rol)deur heeft geforceerd en/of
- een brandende aansteker heeft gehouden tegen het (plexi-)glas van de (rol-)deur van dat winkelbedrijf en (vervolgens) zo een gat in het plexiglas heeft gebrand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat:
* verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 80 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte, groot 36 dagen, voorwaardelijk;
* het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven;
* de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een totaalbedrag van € 199,- hoofdelijk wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd;
* de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 500,- hoofdelijk wordt toegewezen en voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
In de nacht van 3 februari 2010 liep verdachte samen met zijn broer [medeverdachte 1] en zijn vriend [medeverdachte 2], zijnde de medeverdachten, op het Marsmanplein te Haarlem. Daar voelde [medeverdachte 2] aan een deur die toegang geeft tot een gang met boxen2 behorende bij de appartementen gelegen boven de Plusmarkt3. Nadat [medeverdachte 2] voelde dat de toegangsdeur tot de boxgang open was, betraden verdachte en zijn twee medeverdachten de boxgang. Gedrieën hebben zij de eerste boxdeur geforceerd. De medeverdachten hebben daarbij onder meer een breekijzer tussen de boxdeur gezet. Zij hielden beiden één kant van het breekijzer vast en zijn toen “verticaal om de deur heen gegaan” tot de deur open ging. In de box troffen zij niets bijzonders aan. Verdachte en zijn broer forceerden een tweede boxdeur, waarbij [medeverdachte 2] ook af en toe “een wrik meedeed”.4 Verdachte heeft daarbij meegeholpen door aan de boxdeur te trekken.5 Ook in deze box werd door de verdachten niets bijzonders aangetroffen. De boxen, waarvan de deuren waren geforceerd behoorden bij twee woningen aan het Marsmanplein, te weten de percelen [nummer] en [nummer], respectievelijk toebehorende aan [slachtoffer 2]6 en [slachtoffer 3].7 Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens naar buiten gelopen. Daar hebben zij gedrieën8 geprobeerd een roldeur te forceren.9 Dit betrof een roldeur van het pand van [slachtoffer 1], waarin supermarkt Plus is gevestigd. Deze roldeur geeft toegang tot een opslagruimte. Aan de onderzijde van de roldeur zijn braaksporen aangebracht. In de roldeur zitten plexiglas ramen waarin brandgaten zaten en enkele ramen van de roldeur waren stuk gemaakt.10 De brandgaten in het plexiglas zijn veroorzaakt doordat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een aansteker tegen het plexiglas hebben gehouden.11
Ter terechtzitting is door en namens verdachte betoogd dat hij vrijgesproken dient te worden van dat deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de roldeur van het winkelbedrijf, omdat hij daarbij niet aanwezig is geweest. Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, met name de verklaring van [medeverdachte 2], de verklaring van getuige [getuige 1], die nadrukkelijk op twee vlak achter elkaar gelegen momenten drie jongens bij de roldeur van de supermarkt heeft zien staan en daaraan heeft zien rukken en trekken en het proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1], waaruit blijkt dat ook verbalisanten drie jongens nabij het rolluik van de supermarkt waarnemen, oordeelt de rechtbank dat de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig is en verwerpt de rechtbank dit verweer.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op meer tijdstippen op 3 februari 2010 te Haarlem telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een opslagruimte van een winkelbedrijf en twee boxen behorende bij twee woningen aan het Marsmanplein percelen [nummer] en [nummer] weg te nemen een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan Plus Haarlem en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en zich daarbij telkens de toegang tot die opslagruimte en die boxen te verschaffen door middel van braak,
- met een koevoet tussen de deurkozijnen en de toegangsdeuren van die boxen heeft gewrikt en
- vervolgens met een koevoet de roldeur van dat winkelbedrijf heeft opengewrikt en
- die roldeur heeft geforceerd en
- een brandende aansteker heeft gehouden tegen het plexiglas van de roldeur van dat winkelbedrijf en vervolgens zo een gat in het plexiglas heeft gebrand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in
zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de na te noemen rapportages is gebleken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister met betrekking tot verdachte d.d. 28 mei 2010 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder met justitie in aanraking is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan pogingen tot diefstal uit afgesloten boxen en een afgesloten opslagruimte. Verdachte deed dit samen met zijn broer [medeverdachte 1] en zijn vriend [medeverdachte 2]. Feiten zoals door verdachte en zijn mededaders gepleegd gaan niet alleen gepaard met veel overlast en financiële schade voor de gedupeerden, maar zorgen ook voor een groot gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Bij de beslissing over de op te leggen straf neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking, dat verdachte al meermalen eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Zo is verdachte op 30 juli 2009 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem in verband met meerdere gekwalificeerde diefstallen veroordeeld tot onder meer 30 dagen voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren. Op 5 februari 2010 is verdachte door de kinderrechter van de rechtbank Haarlem, wegens wederom een vermogensdelict, veroordeeld tot 50 dagen jeugddetentie waarvan 49 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 30 juli 2009 is daarbij verlengd met één jaar. Kennelijk hebben voornoemde veroordelingen en de daarbij opgelegde voorwaardelijke straffen onvoldoende effect gesorteerd en verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Daarentegen strekt ten voordele van verdachte de omstandigheid dat hij zich - anders dan zijn broer, tevens medeverdachte, [medeverdachte 1] - heeft gehouden aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden. Verdachte heeft daarmee laten zien dat hij, ondanks het sterke loyaliteitsgevoel tegenover zijn broer, zijn eigen afwegingen kan maken, zelfstandig beslissingen kan nemen en zodoende weerstand kan bieden aan de verleiding om ’s nachts met zijn broer op pad te gaan, al dan niet met het oogmerk strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
* het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte basisonderzoek en strafadvies d.d. 5 februari 2010, opgemaakt door [rapporteur];
* het vanwege Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, locatie Haarlem uitgebrachte adviesrapport d.d. 21 mei 2010, opgemaakt door mevrouw [rapporteur].
Mevrouw [rapporteur], jeugdreclasseerder, heeft ter terechtzitting het advies gehandhaafd en als volgt toegelicht. Verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering is nog steeds noodzakelijk, nu verdachte heeft gerecidiveerd. Verdachte heeft zich na de schorsing goed aan de afspraken gehouden. Zo volgt hij een dag per week onderwijs bij de Rotonde, loopt hij gedurende twee dagen per week een stage en werkt hij de overige twee dagen in het bedrijf van zijn ouders. Mogelijk is er sprake van een begin van verandering bij verdachte. Hoewel verdachte en zijn ouders positief waren over de eerder in gang gezette Functionele Familie Therapie (FFT), verdient het thans de voorkeur dat verdachte een individuele behandeling bij De Waag zal krijgen in verband met de eerder bij hem vastgestelde gedragsstoornis en zijn gebrekkige gewetensontwikkeling. Dit laatste zou in de vorm van een bijzondere voorwaarde opgelegd kunnen worden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van
2 jaren opdat verdachte er van wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank een verplicht contact met de Jeugdreclassering gedurende de proeftijd noodzakelijk alsook een behandeling bij De Waag. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank zal voorts, gelet op de beoordeling onder 8. van de vorderingen van de benadeelde partijen, aan verdachte schadevergoedingsmaatregelen opleggen voor de bedragen waartoe deze vorderingen zullen worden toegewezen.
8. Vorderingen benadeelde partijen
8.1. De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 4.073,37 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit kosten van herstel, zoals deze door een aannemer zijn begroot en extra kosten ten behoeve van (nood)reparaties en overige beheerderwerkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade ter zake van (nood)reparaties en beheerderwerkzaamheden tot een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de daarover sedert
3 februari 2010 verschenen wettelijke rente eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, waarbij de rechtbank de vergoeding per uur heeft gematigd tot € 100,--. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Uit de ter zake overgelegde stukken blijkt dat de betreffende schade eveneens is geclaimd bij een verzekeringsmaatschappij. Omdat niet blijkt of de betreffende verzekeringsmaatschappij is overgegaan tot vergoeding is deze schade niet eenvoudig vast te stellen.
8.2. De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 199,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit kosten ter reparatie van de braakschade en een vernielde strandtent / windscherm.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 140,-, vermeerderd met de daarover sedert 3 februari 2010 verschenen wettelijke rente eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Uit de behandeling ter terechtzitting en het dossier blijkt immers niet dat de strandtent / het windscherm ter zake waarvan schadevergoeding is gevorderd onbruikbaar is geworden of beschadigd is geraakt.
9. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 30 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/750000-09 heeft de rechtbank te Haarlem verdachte ter zake van diefstallen veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke jeugddetentie gelasten. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de voorwaardelijke jeugddetentie wordt omgezet in een werkstraf.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 45, 57, 77a, 77g, 77i, 77l, 77aa, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een jeugddetentie voor de duur van TACHTIG (80) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES-EN-DERTIG (36) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel dat verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, locatie Haarlem, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan een behandeling bij De Waag.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de daarover sedert 3 februari 2010 verschenen wettelijke rente en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 400,-, vermeerderd met de daarover sedert 3 februari 2010 verschenen wettelijke rente, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 140,-, vermeerderd met de daarover sedert 3 februari 2010 verschenen wettelijke rente en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 140,-, vermeerderd met de daarover sedert 3 februari 2010 verschenen wettelijke rente, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 30 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/750000-09. Bepaalt dat deze voorwaardelijke jeugddetentie wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van ZESTIG (60) UREN subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M. van Santen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. S. Kleij, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2010.
Mr. Wessels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 26 april 2010, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
3 Het proces-verbaal van aanhouding medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 3 februari 2010, dossierpagina 31.
4 Het proces-verbaal van verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 26 april 2010, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
5 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 juni 2010 afgelegd.
6 Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], dossierpagina 111.
7 Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3], dossierpagina 114.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 februari 2010, dossierpagina 91 en 92.
9 Het proces-verbaal van verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 26 april 2010, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
10 Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2010, inhoudende de verklaring van [aangever], dossierpagina 86.
11 Het proces-verbaal van verhoor getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 26 april 2010, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].