ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8140

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2951
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen voor arbeidsongeschikte werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Altran B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de werkgever is opgelegd omdat deze onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor een arbeidsongeschikte werknemer, hier aangeduid als betrokkene. De rechtbank oordeelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet voldoende heeft aangetoond dat er nog re-integratiemogelijkheden voor de werknemer aanwezig waren. De werkgever had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 januari 2009, waarin de loondoorbetalingsverplichting werd verlengd tot 27 januari 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever, ondanks het advies van de arbodienst, verantwoordelijk blijft voor de re-integratie van de werknemer. De rechtbank concludeert dat er geen deugdelijke grond was voor het niet verrichten van re-integratieactiviteiten en dat het besluit van het UWV onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 2951 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juli 2010
in de zaak van:
Altran B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.T. Sick, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
derde partij
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2009 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan haar werknemer [belanghebbende] (hierna: betrokkene) verlengd tot 27 januari 2010.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 januari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 juni 2009, aangevuld bij brieven van 14 juli 2009 en 15 maart 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 mei 2010, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door [naam] bijgestaan door mr. W.M. Hes (kantoorgenoot van gemachtigde) en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A. Ooms.
2. Overwegingen
2.1 Betrokkene was sinds 1995 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) eiseres als consultant, voor 40 uur per week.
2.2 Betrokkene heeft zich per 31 januari 2007 arbeidsongeschikt gemeld wegens nekklachten.
2.3 Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres zonder deugdelijke grond geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. In het verweerschrift heeft verweerder nog eens uitgebreid toegelicht dat eiseres verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie, ook al zou de bedrijfsarts onjuiste adviezen hebben verstrekt.
2.4 Eiseres heeft – kort samengevat – aangevoerd dat zij in redelijkheid heeft mogen afgaan op de adviezen van haar arbodienst, die bij voortduring tot de conclusie kwam dat betrokkene geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Eiseres wijst er verder op dat inmiddels aan betrokkene een IVA-uitkering is toegekend.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Artikel 25, negende lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), voor zover hier van belang, luidt als volgt: ‘Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.’
2.7 In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht, waarbij het bereikte resultaat voorop staat.
2.8 Tussen partijen staat vast dat er geen bevredigend re-integratieresultaat als bedoeld in de Beleidsregels is behaald. Verder is niet in discussie dat geen re-integratie-inspanningen zijn verricht door eiseres. Eiseres heeft echter aangevoerd dat daarvoor een deugdelijke grond aanwezig was, omdat de bedrijfsarts geoordeeld heeft dat er sprake was van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
2.9 Het standpunt van verweerder is gebaseerd op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundige. De bezwaarverzeke¬rings¬arts heeft in de rapportage van 8 april 2009 toegelicht dat geen sprake was van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in het Schattingsbesluit. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de kennelijk andere definitie van dit begrip door de bedrijfsarts niet is onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Nu eiseres voorts niet nader heeft onderbouwd, dat betrokkene geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiseres ten onrechte daarvan is uitgegaan.
2.10 Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat zij heeft mogen afgaan op het oordeel van haar bedrijfsarts overweegt de rechtbank dat de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer verantwoordelijkheid impliceert voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst (o.m. Centrale Raad van Beroep 18 november 2009, LJN, BK3713). De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
2.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen deugdelijke grond aanwezig was voor het niet verrichten van re-integratieactiviteiten.
2.12 In artikel 25 WIA is neergelegd dat het UWV de loondoorbetalingsverplichting verlengt opdat de werkgever zijn tekortkoming kan herstellen. Daaruit volgt dat deze sanctie slechts dan kan worden opgelegd wanneer herstel van de tekortkoming mogelijk is.
2.13 Aan betrokkene is per 27 januari 2010 een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat hieraan niet ten grondslag ligt dat betrokkene op dat moment geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, maar dat er binnen het CBBS geen geschikte functies voor betrokkene konden worden gevonden en de arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Er is echter wel een FML opgesteld, waarin de beperkingen van betrokkene zijn opgenomen.
2.14 Dit gegeven doet de vraag rijzen of in het geval van betrokkene re-integratieactiviteiten nog zinvol zouden zijn geweest. Indien immers re-integratieactiviteiten niet tot gevolg kunnen hebben dat de werknemer daadwerkelijk binnen of buiten het bedrijf werkzaamheden zou kunnen gaan verrichten, heeft verlenging van de loondoorbetalingsverplichting niet langer een reparatoir karakter. Deze vraag had verweerder naar het oordeel van de rechtbank dienen te betrekken in de beoordeling of een loondoorbetalingsverplichting opgelegd kon worden. De enkele stelling van de arbeidsdeskundige dat er wellicht mogelijkheden zouden bestaan binnen het eigen vakgebied, met accent op advisering en op mondelinge communicatie, acht de rechtbank ontoereikend, nu deze mogelijkheden niet nader zijn onderzocht. Gelet op het voorgaande is het besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb.
2.15 Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als hierna bepaald.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond:
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 12 mei 2009;
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
3.4 veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen aan eiseres;
3.5 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 297,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. W.J.A.M. van Brussel en A.T.B. de Vries, rechters, en op 2 juli 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.9 tot en met 2.11 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiseres het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.